Probieren geht über Studieren? Flashcards
(9 cards)
1
Q
der Arbeitslauf(e)
A
de loopbaan
2
Q
die Aufstiegschance(n)
A
kans op een baan
3
Q
berufsbegleitend
A
loopbaanbegeleider
4
Q
die Promotion(en)
A
de promotie
5
Q
der Stellenwert
A
waarde
6
Q
das Studentenleben
A
het studentenleven
7
Q
der Titel
A
de titel
8
Q
voraussetzen
A
veronderstellen, vereisen
9
Q
die Zulassungsvoraussetzung(en)
A
de toelatingseisen