Probleem 1: ADHD Flashcards

1
Q

Theory of mind

A

idee dat je je kan inleven in de gevoelens van een ander. Iemand kan zich voorstellen hoe iemand denkt, en met die informatie gedrag uitlokken bij een ander of gedrag voorspellen van een ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ADHD + hyperactiviteit en impulsiviteit

A

ADHD (Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder)
 Blijvend patroon van moeite met concentreren/hyperactiviteit wat groter is dan bij een kind in dezelfde fase in de ontwikkeling.
Kenmerken in het kort: hyperactiviteit, moeilijkheden met effectief taakgericht gedrag, onoplettendheid, impulsiviteit, lichamelijke ongerustheid, doelloos rondrennen en veel friemelen, moeite met vasthouden van de aandacht, snel afgeleid, falen in het volgen van instructies en doen wat van hen wordt verwacht. Rond 8 jaar vallen de kenmerken op en vanaf dat kinderen naar school gaan wordt vaak de diagnose gesteld  gedrag valt dan op.

Hyperactiviteit:
 Overmatige onrust en niet kunnen blijven zitten op stoel.
- Ongepast veel rennen of klimmen en veel praten.
- Moeite met luisteren naar een verhaal  zijn het liefste zelf in beweging.
Impulsiviteit:
 Ongeduldig
- Moeite met op juiste manier/volgorde uitstellen van reacties. (vb huis al uitrennen, voordat jas aan is).
- Constant onderbreken van anderen terwijl voordat zij uitgepraat zijn.
- Verlangen naar onmiddellijke beloningen ipv uitgestelde beloningen.
- Kan leiden tot ongelukken (dingen omstoten) of deelname aan gevaarlijke activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 soorten aandacht

A

Selective attention: aandacht op zaken zonder afleiding. (Kan iedereen)
Sustainted attention: aandacht voor langere tijd focussen op stimulus. (ADHD moeite)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

DSM-5 criteria

A

 Een blijvend patroon van onoplettendheid en/ of hyperactiviteit-impulsiviteit die het normale functioneren of de ontwikkeling beïnvloed. Kenmerken:
* Onoplettendheid: ten minste 6 van de volgende kenmerken, die ten minste 6 maanden constant aanwezig is.
o Geen aandacht voor details of het maken van zorgvuldige fouten.
o Moeite om aandacht vast te houden bij activiteiten.
o Luistert niet bij rechtstreekse aanspreking.
o Negeren van instructies en falen om schoolwerk/verplichtingen af te maken.
o Moeite met organiseren (van taken en activiteiten).
o Hekel hebben aan of het vermijden van taken die mentale inspanning vereisen.
o Dingen kwijtraken die nodig zijn voor taken/ activiteiten.
o Gemakkelijk afgeleid (door externe stimuli).
o Vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden.
* Hyperactiviteit en impulsiviteit: ten minste 6 van de volgende kenmerken die ten minste 6 maanden constant aanwezig is.
o Hoog niveau van friemelen (met handen/voeten of draaien op stoel).
o Niet stil kunnen zitten of opstaan wanneer er wordt verwacht te zitten.
o Rennen of klimmen in situaties waarin dit ongepast is.
o Niet in staat om rustig/stil aan een activiteit deel te nemen.
o Overmatig praten.
o Flapt een antwoord eruit voordat de vraag volledig is gesteld.
o Moeite om te wachten op hun beurt.
o Onderbreekt of dringt anderen vaak op.
o Gedraagt zich vaak alsof aangedreven door motor.
* Symptomen zijn aanwezig voor de leeftijd van 12 jaar.
* Symptomen komen minimaal in twee verschillende settingen voor.
* Symptomen verminderen de kwaliteit van academisch, sociaal en beroepsmatig functioneren.
* Symptomen komen niet voor tijdens schizofrenie of een andere psychotische stoornis en kunnen niet beter verklaard worden door een andere mentale stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Subtypes van ADHD

A
  • ADD (predominantly inattentive type): 6 of meer symptomen van onoplettendheid, maar minder dan 6 symptomen van hyperactiviteit en impulsiviteit.
  • ADHD H-I (predominantly hyperactive/impulsive type): 6 of meer symptomen van hyperactiviteit en impulsiviteit, maar minder dan 6 symptomen van onoplettendheid.
  • ADHD C (combined type): 6 of meer symptomen op onoplettendheid en hyperactiviteit en impulsiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gevolgen van ADHD

A
  • Hyperactief en impulsief gedrag  ontwikkeling sociale problemen (afwijzing).
  • Moeite met omgang met ouders, vanwege moeite met het volgen van opgelegde regels.
  • Lastig om doelen te behalen.
  • Aandacht tekort en hyperactiviteit  vatbaar voor uitbarstingen, frustraties, bazigheid, koppigheid, veranderlijke stemmingen en laag zelfbeeld.  Gevolg: aantasting academische prestaties  conflict leraren en familie.
  • Gemiddeld IQ  maar door verschillende problemen (aandachttekort) scoren ze lager op IQ test (7 tot 15 punten).
  • Wrok binnen familie, omdat hun gedrag vaak als opzettelijk en onverantwoordelijk wordt gezien.
  • Algemeen: moeite met vrienden maken (vanwege agressief en storend gedrag) en in nieuwe setting snel afgewezen.
  • Moeite met begrijpen van de intentie van leeftijdsgenoten en moeite met passende juiste sociale reactie van gedrag.
  • Kinderen: aandachtsproblemen
  • Volwassenen: kan vooral leiden tot risicogedrag want denken niet aan consequenties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prevalentie adhd

A
  • 5% van kinderen.
  • 2,5% van volwassenen.
  • Vaker jongens dan meiden (ongeveer 3x zo veel), omdat jongens sneller gediagnosticeerd worden.
  • Meiden vertonen minder ADHD symptomen dan jongens, maar de symptomen zijn niet gerelateerd aan het geslacht. (Op latere leeftijd gelijke kansen)
  • Identificatie van ADHD bij meiden wordt belemmerd door ouderlijk toezicht en vooringenomenheid van leerkrachten.
  • In verschillende culturen komen dezelfde symptomen voor.
    o ‘strengere’ conservatieve culturen vallen symptomen sneller op dan in vrijere culturen.
  • Cultuurverschillen: interpretatieverschillen, snel diagnosteren of langzaam, verschil in hoe snel hulpvragen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Comorbiditeit adhd

A
  • 50% ODD (Oppositional Defiant Disorder)  agressieve gedragsstoornis waarbij opstandig gedrag wordt vertoond.
  • 20-25% van de mensen met ADHD hebben ook een leerstoornis.
  • Volwassenen  vooral last van antisociale persoonlijkheidsstoornis, angst, substantiemisbruik, depressie en agressie.
  • Conduct disorder (CD) of antisociale gedragsstoornis is de volwassen variant van ODD.  Vertonen van agressief en onrustig gedrag.
  • Dyslexie
     heeft te maken met omgeving en op welke manier de ADHD en extra iets uit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

genetisch oorzakelijke factoren adhd

A
  • ADHD is een van de meest erfelijke psychische stoornissen. Data van tweelingstudies rapporteerden een gemiddelde erfelijkheid schatting van 76%.
  • Ook laten adoptiestudies zien dat het geadopteerde kind eerder ADHD heeft als de biologische ouder dit heeft, dan dat de adoptieouder ADHD heeft.
  • De gevoeligheid voor ADHD lijkt een genetisch component te hebben, maar studies wijzen sterk op interactie tussen genen en omgeving  Wat wordt overgeërfd is kwetsbaar voor ADHD, maar ADHD wordt pas duidelijk wanneer bepaalde omgevingsinvloeden worden gevonden (bv ouder rookt of alcohol voor geboorte).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Neuroscience oorzakelijke factoren adhd

A
  • Het brein is kleiner en ontwikkelt zich langzamer. Het volume is 3,2% kleiner en de gebieden die vooral kleiner zijn: frontale, pariëtale, temporale en occipitale kwab.
  • Kleinere prefrontale cortex  verklaring moeite met: behouden aandacht, organisatie en plannen. De prefrontale cortex ontwikkelt zich nog tijdens de adolescentie. Mogelijk dat de ADHD hierdoor kan verdwijnen.
  • Kleinere basale ganglia (regulatie motoriek)  minder glucose in bloed  minder arousal  minder gedrag remming  ontstaan hyperactiviteit.
  • Kleinere cerebellum (fijne motoriek).  Moeite met kiezen, plannen en uitvoering van fijne bewegingen.
  • Minder grijze massa (celkernen van hersencellen).
  • Abnormaliteiten in functioneren van dopamine, serotonine en noradrenaline. Serotonine  verklaart impulsiviteit. Dopamine  zit op gen (erfelijk).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prenatale oorzakelijke factoren adhd

A
  • Drinken en roken tijdens zwangerschap  kans op ADHD groter bij baby.
  • Laag geboortegewicht, vroeg geboren of zuurstoftekort gehad  ADHD kinderen.
  • Nicotine  abnormaliteiten van dopamine. Tekort  mensen gaan extern op zoek naar het gevoel dat dopamine geeft  moeite met gedragsremming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Omgeving oorzakelijke factoren adhd

A
  • Hoge concentratie aan lood in bloed.
  • Chronische blootstellig aan nicotine  vergroten hyperactiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Psychologische oorzakelijke factoren adhd

A

Ouder-kind interactie:
- Ouders met ADHD  grotere kans kind ook ADHD. (mogelijk verergeren symptomen)
- Vaders met ADHD  minder effectieve ouder en dit kan verstorende kenmerken van kind verergeren.
- Inconsistente en ondoeltreffende opvoeding  rol ADHD kind.
- Hyperactiviteit  aanleg kind + autoritaire opvoedingsmethoden.
- Ouders hebben rol in het aanmoedigen van gedrag. kind is druk  veel aandacht geven  beloning en gedrag blijft bestaan.
- Time-out is een positieve bekrachtiging om negatief en storend gedrag van kinderen met ADHD te verminderen.
- Kinderen met ADHD hebben vaker een impulsief temperament.
- Problemen met executieve functies (plannen, organiseren, inhibitie van responses).
Theory of mind (TOM): veronderstelling dat ADHD kinderen moeite hebben met TOM, vanwege dat ze soms de intenties van peers of familieleden niet begrijpen.  Geen consistent bewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

behandelingsopties: medicijnen

A

Psychostimulanten: medicatie die activiteit in centrale zenuwstelsel verhoogt.  Bij juiste
dosering verhoogt medicijnen: alertheid, arousal en aandacht.
Paradoxical effect: Er werd gedacht dat normale mensen hyperactief werden van psychostimulanten en mensen met ADHD rustig maar dat bleek niet zo te zijn.
 Op lage doseringen reageert iedereen hetzelfde.

Medicijnen
- Ritaling, aderall  heropname dopamine en noradreline tegengaan wat leidt tot meer dopamine en minder prikkels opzoeken.
Nadelen: slapeloosheid, werkt maar ⅔ uur, bepaalde tics, minder eetlust, minder bloed naar brein, geheugenverlies.
- Strattera  noradrenaline reuptake inhibitor.  Niet stimulerende medicatie, wordt vaak gebruikt voor volwassenen, vanwege mindere kans op misbruik.
Nadelen: minder effectief dan psychostimulaten en heftige bijwerkingen zoals suïcidale gedachten.
- Clonidine  20% bij kinderen gebruikt in combi met psychostimulanten. Niet veel effect, vaak gebruikt bij mensen met hoge bloeddruk.  Plotseling overlijden kinderen.
- Concerta (voor volwassenen)  langere werking dan degene hierboven, bevat amphetamine.
- Antidepressivia  alleen als psychostimulanten niet werken
 Wordt ingenomen in tienerjaren en vroege volwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

therapie

A
  • Self-monitoring: eigen gedrag bestuderen en observeren
  • Operante gedragstherapie/psychosociale therapie: door reinforcement belonen goed gedrag en ongewenst gedrag bestraffen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly