Probleem 1: the best and the rest Flashcards
Gedragsaspect van prestatie
Wat een persoon doet in een werksituatie. Bevat gedrag dat relevant is voor de organisatiedoelen, niet alleen de handeling zelf maar het is een evaluatief proces
Bijvoorbeeld: auto-onderdelen in elkaar zetten, computers verkopen
Uitkomstaspect van prestatie
De gevolgen of resultaten van iemands gedrag. Het uitkomstaspect hangt niet alleen af van gedrag, ook van andere factoren.
Bijvoorbeeld: intellectueel vermogen van kinderen die leesles krijgen
Onderscheid taak- en contextuele prestatie
- Activiteiten die relevant zijn voor taakprestatie variëren tussen banen, terwijl contextuele prestatie ongeveer gelijk is tussen banen
- Taakprestatie is gerelateerd aan vermogen, contextuele prestatie gerelateerd aan persoonlijkheid en motivatie
- Taakprestatie is voorgeschreven en bevat in-rol gedrag, contextuele prestatie meer zelfstandig en extra-rol gedrag
Taakprestatie
Iemands vaardigheid waarmee diegene bijdraagt aan de technische kern van de organisatie. Kan direct (technische processen uitvoeren) en indirect (technische vereisten te behouden en bedienen) zijn
Contextuele prestatie
Activiteiten die niet bijdragen aan de technische kern, maar wel aan de organisatorische, sociale en psychologische omgeving waarin organisatiedoelen worden behaald.
Onderscheid Murphy
- Transitiefase: iemand is nieuw dus de taken zijn ook nieuw. Cognitief vermogen is van belang
- Behoudsfase: Kennis en vaardigheden worden geleerd en taakprestatie wordt automatisch. Motivatie, interesse en waarden zijn van belang
Verschillende perspectieven op prestatie
- Individuele perspectief
- Wie presteert het beste?
-Cognitief vermogen, motivatie en persoonlijkheid en professionele ervaring - Situationele perspectief
- In welke situaties presteren mensen het beste?
- Baankarakteristieken, Rolstressoren en situationele beperkingen
- Baandesign - Prestatieregulatie perspectief
- Hoe ziet het prestatieproces eruit? Wat gebeurt er als iemand presteert?
- Actieprocessen factoren, adequaat hiërarchisch niveau
Campell algemene model van individuele prestatieverschillen
- Declaratieve kennis over feiten, principes, doelen en de zelf. Dit komt door iemands vermogens, persoonlijkheid, interesse
- Procedurele kennis en vaardigheden zoals cognitieve- en psychomotorische, fysieke, zelfmanagement en interpersoonlijke vaardigheden. Combinatie van weten wat er gedaan moet worden en daadwerkelijk in staat zijn om het te doen
- Motivatie bevat prestatiekeuze, moeiteniveau en moeitevolharding. Geeft geen specifieke voorspellers
Roltheorie (Khan)
Rolambiguïteit en rolconflict zijn stressoren die prestatie belemmeren. Er is een negatieve relatie tussen rolambiguïteit en prestatie in professionele, technische en leidinggevende banen
Expertonderzoek-benadering van Ericsson & Lehmann (prestatieregulatie perspectief)
Hier wordt gefocust op het onderscheid tussen hoog- en gemiddelde presteerders. Hoog presteerders gaan van algemene naar specifieke informatie
Actietheorie-benadering van Frese en Zapf (prestatieregulatie perspectief)
Het prestatieproces wordt bekeken vanuit:
1. Proceskijkpunt: focust op opeenvolgende aspecten van een actie, zoals doelontwikkeling, informatie zoeken, planning etc. Prestatie hangt af van hoge doelen, een goed mentaal model. gedetailleerde planning en goede feedbackprocessen.
2. Structuurkijkpunt: Focust op hiërarchische organisatie
Gedragsmodificatie perspectief (prestatieregulatie perspectief)
Geen focus op processen binnen het individu die prestatie reguleert, maar juist op regulatieve interventies vanbuiten het individu, voornamelijk positieve beloning, zoals geld. feedback, erkenning
Prominenste interventies van het prestatieregulatie perspectief
- Doelstellingtheorie: Doelen beïnvloeden prestatie door inzet, volharding, richting en taakstrategieën
- Feedbackinterventies: Prestatie verbetert als feedback taak-gerelateerd is, maar juist verslechtert als feedback zelf-gerelateerd is
Relatie tussen de 3 perspectieven
Er is nog geen model dat alle perspectieven integreert. Deze integratie is nodig om te begrijpen waarom specifieke individuele kenmerken en situationele factoren resulteren in hoge individuele prestatie
Prestatie als gedragsconstruct
Gedrag is wat mensen doen tijdens werk, prestatie is gedrag met een evaluatief component en resultaten zijn staten of condities van mensen of dingen die veranderd zijn door prestatie en bijdragen of afwijken van organisatiedoelen. Focus op gedrag is nodig om een psychologische begrip te vormen van selectieprocessen
Prestatiegedrag is episodisch
De momenten waarop mensen wel iets doen dat een verschil maakt voor organisatiedoelen, zijn dus de gedragsepisodes. De grenzen van begin- en eindpunt zijn flexibel en hangen af van de doelen van waarnemers en situationele factoren.
Episodes zijn evaluatief
Gedragsepisodes hebben verschillende contributiewaarden voor de organisatie die variëren van positieve gedragingen tot negatieve gedragingen voor organisatiedoelen
Theorie van individuele verschillen in taak- en contextuele prestatie
Individuele verschillen in persoonlijkheid en cognitief vermogen, i.c.m. leerervaringen, leiden tot variabiliteit in karakteristiekenadapties die de effecten op baanprestatie mediëren
Plaatje van personality variables-Cognitieve ability variables- contextual performance- Task performance
- Contextual habits: patronen of responses op contextuele prestaties die de prestatie verbeteren of belemmeren, het bevat kenmerkneigingen om bepaalde situaties te vermijden, manieren om conflicten op te lossen etc.
- Contextual skill: vaardigheid in het uitvoeren van acties die effectief zijn in situaties die hulp en samenwerking met anderen vereisen. Deze vaardigheden worden vooral bepaald door extraversie en agreeableness
- Contextual knowledge: Kennis van feiten, principes en procedures voor effectieve actie in situaties die hulp en samenwerking met andere vereisen. Mensen met persoonlijkheidskenmerken die consistent zijn met elementen van deze kennis hebben meer kans om bepaalde gedragspatronen te zien en daarop te anticiperen.
- Task habits: patronen of responses op taaksituaties die de prestatie verbeteren of belemmeren, het bevat manieren voor het gebruik van technische informatie, technische procedures uitvoeren, besluitvorming en motiverende kenmerken zoals inzet, focus, afleiding etc.
- Task skill: vaardigheid in het gebruiken van technische informatie, technische procedures uitvoeren, omgaan met informatie, beoordelingen, probleemoplossing en besluitvorming
- Task knowledge: kennis van feiten en principes gerelateerd aan functies van de technische kern van de organisatie. Het wordt vooral gevormd door cognitief vermogen: mensen met een hoog cognitief vermogen hebben meer kans op het meesteren en onthouden van relevante feiten, principes en procedures als ze de mogelijkheid hebben om te leren