Probleem 2: Het Visuele Brein Flashcards

1
Q

Hoe lopen de temporale/laterale tak en de nasale/mediale tak?

A

temporaal/lateraal = ipsilateraal (dezelfde kant )
Nasale/mediale tak = contralateraal (andere kant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Welke breinstructuren worden afgelegd bij visie.

A

Optische zenuw, deze wordt daarna verdeeld in 2 takken ( temporale tak en nasale tak), Laterale geniculaire nucleus / pulvinaire nucleus & superieure colliculus. Daarna gaat het naar de striate cortex / V1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de functie van de LGN (laterale Geniculaire Nucleus) ?

A

Functies:
Controlefunctie over welke informatie naar de visuele cortex gestuurd wordt.

Informatie organiseren + reguleren

Ontvangt informatie vanuit verschillende delen van het brein
Cortex :
- Retina / Netvlies:
- Optische Zenuw
- Neuronen uit de Thalamus
- Neuronen uit de LGN
- Hersenstam

Bilaterale structuur → iedere hersenhelft heeft er 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke lagen is de LGN opgebouwd?

A

Bestaat uit 6 lagen
1 + 2) Magnocellulaire laag.
3-6) Parvocellulaire laag.
Konio-cellulaire lagen.

Ipsilateraal : 2,3 en 5. Ontvangen info uit ogen vanaf dezelfde kant
Contralateraal, 1,4 en 6. Ontvangen info uit ogen vanaf de andere kant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De LGN bestaat uit 6 lagen. Benoem de laag 1 & 2. Hoe heette deze lagen en leg uit wat ze doen. Leg ook uit van welke cel ze signalen ontvangen en waar ze voor dienen.

A

Bestaat uit 6 lagen
1 + 2) Magnocellulaire laag: Grotere neuronen, belangrijk voor detecteren van veranderingen. De magnocellulaire lagen ontvangen signalen van parasol retinale ganglioncellen. → Sensitief voor beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De LGN bestaat uit 6 lagen. Benoem de lagen 3t/m6. Benoem de functies en vanuit welke cellen ze signalen ontvangen.

A

3-6) Parvocellulaire laag: essentieel voor het herkennen van vormen. De parvocellulaire lagen ontvangen signalen van midget retinale ganglioncellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De LGN bestaat uit 6 lagen. Tussen iedere laag zit iets. Benoem dit en geef de functies van deze tussenlagen.

A

Konio-cellulaire lagen: bevinden zich tussen de lagen in; belangrijk voor detecteren van kleur. Weinig bekend over deze lagen. De koniocellulaire lagen ontvangen signalen van bistratificeerde retinale ganglioncellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor structuur heeft de LGN

A

De LGN heeft een bilaterale structuur. Dit houdt in dat de LGN in de linker EN rechterhelft zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg de Retinotopic map uit en waar ligt het?

A

Ligt in de LGN.

Wanneer de man naar de beker kijkt, worden de punten A, B en C op de beker afgebeeld op de punten A, B en C van het netvlies, en elke plaats op het netvlies komt overeen met een specifieke plaats op de laterale geniculaire kern (LGN). Deze overeenkomst tussen punten op het LGN en punten op het netvlies creëert een retinotopische afbeelding op de LGN - een kaart waarin elk punt op de LGN overeenkomt met een punt op het netvlies.

Dus: Ieder punt op het netvlies heeft zijn vast plek in de LGN.

–> ZIE AFBEELDING SLIM PAGINA 27.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit wat simpele cellen zijn en waar ze liggen

A

Simpele cellen liggen in de Striate cortex. Ze zijn gevoelig voor een specifieke oriëntatie van een object → vuren het meeste neuronen bij hun gespecialiseerde orientatie. → verschillende simpele cellen hebben voor verschilende soorten oriëntatie een voorkeur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn complexe cellen ?

A

Complexe cellen liggen in de Striate Cortex. Net als simpele cellen reageren ze het beste op stimuli met een specifieke orientatie. Echter, deze complexe cellen reageren alleen wanneer een stimuli beweegt over het receptieve veld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn eind-stop cellen?

A

Cellen die het beste reageren op stimuli met een bepaalde lengte/hoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn eigenschap detectoren? ‘‘Feature Detectors’’

A

Dit zijn de 3 cellen bij elkaar genomen omdat ze samen ervoor zorgen dat een object gedetecteerd wordt.

1) Simpele cellen
2) Complexe cellen
3) Eind-stop cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is selectieve adaptie?

A

Neuronen vuren minder wanneer dezelfde stimulus langer wordt vertoond. Ze raken gewend aan de stimulus / neuronen worden ‘’moe’’. Neuron past zich dus aan, aan de stimulus. De aanpassing is selectief omdat alleen de neuronen die reageren op die kenmerken/orientatie zich aanpassen, en andere neuronen niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom is de uitvinding van selectieve adaptie een bewijs voor het bestaan van oriëntatie cellen?

A

→ Als er GEEN oriëntatie cellen waren dan zou ‘’moe’’ worden bij alle “oriëntaties/richtingen” van een stimulus. Dit is NIET het geval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg het threshold experiment uit van selectieve adaptie

A

1) Treshold vaststellen van ALLE orientaties
2) kijken naar 1 bepaalde ‘’orientatie’’ zorgt ervoor dat je neuronen moe worden.
3) Als je daarna opnieuw naar deze orientatie kijkt dan is je ‘’threshold’’ voor het zien van contrast bij deze specifieke orientatie hoger → je ziet het dus minder goed.
4) Het contrast hoger zetten voor de orientatie die je niet meer ziet → simple cells

ZIE PAGINA 28 VAN SLIM SAMENVATTING.

16
Q

Wat waren de resultaten van het Treshold Experiment?

A

Het bleek dat proefpersonen de afbeelding met dezelfde orientatie als hun fixatiepunt (2min) moeilijker te herkennen was. Ze hadden een hoger contrast nodig om het verschil te zijn. Als de afbeelding NA het fixatiepunt NIET overeenkwam met de orientatie waarop ze zich 2 min gefocust hadden, konden ze het verschil op een lager contrast herkennen.

17
Q

Waarom is het tresholdexperiment belangrijk?

A

Dit is bewijs voor het bestaan van de ‘‘feature detectors’’. Bewijs voor het bestaan van orientatiecellen.

18
Q

Wat is Selective Rearing (opvoeding)?

A

Opgroeien in een omgeving met veel dezelfde stimulus zorgt ervoor dat je meer cellen krijgt die gevoelig zijn voor die stimulus & minder die gevoelig zijn voor andere orientaties.

19
Q

Benoem het experiment van selective rearing & de resultaten

A

Katten worden 2 weken in een omgeving gezet met ALLEEN maar horizontale lijnen. Na 2 weken waren de katten blind voor verticale lijnen.

20
Q

Benoem de verschillende kolommen in de v1/Striate cortex

A

1 ) Locatie Kolommen
2) Orientatie Kolommen
3 ) Oculaire Dominantie Kolommen
4) Hyper Kolommen

21
Q

Wat zijn de locatie kolommen?

A

Kolommen in de v1.
- Receptieve velden die zich onder elkaar op dezelfde locatie in de retina bevinden, bevinden zich ook op dezelfde locatie in de cortex.
- Kolommen die loodrecht op het oppervlak de cortex staan, zodat alle neuronen in diezelfde kolom hun receptieve velden op dezelfde plaats op het netvlies hebben zitten.

22
Q

Wat zijn Orientatie kolommen?

A

Kolommen met cellen die het beste reageren op een bepaalde orientatie. Aangrenzende kolommen zijn gerangschikt waarin iedere aangrenzende orientatiekolom een niet iets andere voorkeurs orientatie heeft.

23
Q

Wat zijn Oculaire Dominantie Kolommen

A

Cellen die voorkeur hebben voor het linker OF rechter oog.

Neuronen in de cortex zijn ook georganiseerd mbt het oog waarop ze het beste reageren.

24
Q

Wat zijn Hyperkolommen

A

De 3 type kolommen (locatie, orientatie en oculaire dominantie kolommen) kunnen gecombineerd worden tot één grotere eenheid. De hyperkolom verwerkt informatie van een specifiek gebied op het netvlies.

25
Q

Wat is Ablatie / Ablation?

A

Het weghalen/beschadigen van een bepaald stuk hersenen om te kijken wat de functie van dat deel is.

26
Q

Wat werd ontdekt dmv ablatie/ablation?

A

1) Ventrale pad
2) Dorsale pad

27
Q

Leg het ventrale pad uit

A

Ventrale pad
- Verbinding tussen de striate cortex en de temporale kwab. Temporale kwab is verantwoordelijk voor het identificeren van objecten.
Daarom wordt dit pad ook wel de : WHAT-PATH genoemd.

28
Q

Wat kenmerkt achromatopsie?

A

Achromatopsie wordt gekenmerkt door een gebrek aan kleurperceptie. Individuen met deze aandoening zien de wereld zonder kleur, veroorzaakt door afwijkingen in het centrale zenuwstelsel, met name in het gebied V4 in de LGN.

29
Q

Wat is akinetopsie en welk hersengebied is betrokken?

A

Akinetopsie is een gebrek aan bewegingsperceptie, waarbij patiënten bewegende objecten als verschijnend op één positie en dan op een andere zien. Het gebied V5 in de LGN is hierbij betrokken.

30
Q

Wat is prosopagnosie en welk hersengebied is aangetast?

A

Prosopagnosie is de moeite om gezichten van bekenden te herkennen, veroorzaakt door tekorten in de temporale kwab.

31
Q

Waarom worden groepsstudies bekritiseerd in neuropsychologisch onderzoek?

A

Groepsstudies worden bekritiseerd vanwege de variabiliteit tussen patiënten in dezelfde groep. De case study approach, waarbij individuele patiënten worden vergeleken, wordt als nuttiger beschouwd voor inzichten in de functionele componenten van cognitie.

32
Q

Hoe wordt enkele dissociatie gebruikt in neuropsychologisch onderzoek?

A

Bij enkele dissociaties wordt bij een persoon gekeken naar één specifiek hersengebied door middel van taken, vaak met patiënten met hersenschade, om de functie van dat hersengebied te onderzoeken.

33
Q

Wat kenmerkt corticale blindness?

A

Corticale blindness is volledige blindheid waarbij de ogen goed functioneren, maar de interpretatie in de hersenen niet plaatsvindt.

34
Q

Hoe wordt dubbele dissociatie gebruikt in neuropsychologisch onderzoek?

A

Dubbele dissociaties vergelijken groepen waarbij groep 1 een stoornis heeft bij taak X en niet bij taak Y, en groep 2 het tegenovergestelde. Hierdoor kan de functie van de hersendelen X en Y worden onderzocht om te bepalen of ze onafhankelijk van elkaar functioneren.