Psychopathologische symptomen Flashcards

(71 cards)

1
Q

Bewustzijn - somnolent

A

Patient doezelt weg bij niet aanspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewustzijn - soporeus

A

Antwoord niet meer maar voert nog wel eenvoudige opdrachten uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bewustzijn - subcomateus

A

Reageert enkel op pijnprikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bewustzijn - mutisme

A

SCHIJNLIJK HELDER bewustzijn, maar geeft geen reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bewustzijn - stupor

A

Reactie op pijnprikkels en heeft ogen open (kan gebeurtenissen volgen), maar heeft hier geen reactie op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bewustzijn - vernauwd

A

Beperkt tot het besef, afgeschermd voor andere prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aandacht - niet te trekken

A

Kan aandacht niet trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aandacht - niet vast te houden

A

Kan niet blijven concentreren op 1 ding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aandacht - hypovigilantie

A

lang bij 1 prikkel blijven (onvermogen om aandacht op een andere prikkel te leggen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aandacht - hypervigilantie

A

snel naar een andere prikkel (verhoogde afleidbaarheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oriëntatie - desoriëntatie tijd

A

Verkeerd idee over welk moment het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oriëntatie - desoriëntatie plaats

A

Verkeerd idee over waar de patient zich bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geheugen - desoriëntatie persoon

A

Verkeerd idee over wie de patient zelf is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geheugen - confabuleren

A

Feiten of gebeurtenissen worden verzonnen in antwoord op vragen
over situaties of gebeurtenissen die niet worden herinnerd door een amnesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geheugen - amnesie

A

Geheugenverlies van autobiografische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gestoord oordeelsvermogen

A

Stoornis in realiteitsbesef, zelfinschatting en decorumbesef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gestoord abstractievermogen

A

Stoornis in vermogen om te generaliseren, te classificeren en te combineren om vervolgens problemen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gestoorde executieve functies

A

Problemen met dingen af maken. Impulsief, ondoordacht gedrag. Weinig tot geen zelfinzicht. Belangrijke zaken en onbelangrijke zaken niet kunnen scheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gestoord ziektebesef

A

Geen besef dat men ziek is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gestoord ziekte inzicht

A

Geen besef vand e gevolgen vand e ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Illusie

A

Onjuiste interpretatie van bestaande prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hallucinatie

A

Zintuiglijke waarnemingen, terwijl er in werkelijkheid geen externe prikkeling van het betrokken zintuig plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

imperatieve hallucinatie

A

Stemmen inzet hoofd van de patient die opdrachten geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Derealisatie

A

Een subjectief ervaren, vrijwel steeds onaangenaam gevoel van vervreemding, verandering of onwerkelijkheid in de relatie van de patiënt ten opzichte van de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Depersonalisatie
Een subjectief ervaren, vrijwel steeds onaangenaam gevoel van vervreemding, verandering of onwerkelijkheid in de relatie van de patiënt ten opzichte van zichzelf of het eigen lichaam.
26
Vorm denken - vertraagd
Een remming of stilstand van het denkproces
27
Vorm denken - bradyfrenie
Vertraagd tempo van denken
28
Vorm denken - gestuwd
Ervaring van een sterk versneld denkproces
29
Vorm denken - wijdlopig
Onnodige uitweidingen of het zicht verliezen in detail, maar wel met een logische volgorde
30
Vorm denken - associatie zwakte
Slecht in associaties maken (de clue van het verhaal begrijpen)
31
Vorm denken - tachyfrenie
Versneld denken
32
Vorm denken - incoherentie
Het volledig ontbreken van logische of begrijpbare samenhang in wat de patiënt zegt
33
Vorm denken - concretisme
er wordt een zeer letterlijke betekenis gegeven aan een abstract denkbeeld
34
Inhoudelijk denken - gedachte armoede
subjectieve ervaring dat de patiënt weinig invalt, gedachten en ideeën heeft, alsof zijn hoofd leeg is
34
Vorm denken - neologisme
Een woordnieuwvorming: een door de patiënt zelf bedacht, onbestaand woord dat betekenisloos kan zijn
35
Inhoudelijk denken - pre-occupatie
veel spreken over beperkte set aan gedachten
36
Inhoudelijk denken - obsessie
enkel maar aan beperkte set van gedachten denken die zich ook veelal opdringen en egodystoon zijn (niet-eigen)
37
Inhoudelijk denken - ruminatie
Voortdurend een al dan niet reëel probleem moet overpeinzen, wikken en wegen, zonder dat als regel een constructieve oplossing wordt bereikt
38
Inhoudelijk denken - betrekkinsgideen
Corrigeerbare neiging om te denken dat zaken speciaal op hem betrekking hebben
39
Inhoudelijk denken - betrekkingswaan
Niet-corrigeerbare neiging om te denken dat zaken speciaal op hem betrekking hebben
40
Inhoudelijk denken - paranoïde waan
Vergiftigingswaan, achtervolgingswaan en jaloersheidswaan of ontrouwwaan
41
Inhoudelijk denken - nihilistische waan
Depressieve waan (leven is niets meer waard)
42
Inhoudelijk denken - beinvloedingswaan
De overtuiging dat het denkproces zelf wordt beïnvloed, in de zin van een verlies van autonomie over het eigen denken
43
Stemming - somberheid
Omschreven als mat, gedrukt, verdrietig, bedroefd, neerslach- tig, huilerig, moedeloos, hopeloos, wanhopig of radeloos
44
Stemming - anhedonie
Onvermogen om te genieten van en emotioneel te reageren op gewoonlijk prettige activiteiten of gebeurtenissen
45
Stemming - apathie
Een gebrek aan nieuwsgierigheid en affectieve motivatie om tot handelen te komen. Leidt tot passiviteit en onverschilligheid
46
Stemming - angstig
Een gevoel van sterk onbehagen, dreiging en onzekerheid, zonder dat de patiënt kan aangeven waar hij precies bang voor is
47
Stemming - dysforie
Kan omschreven worden als ontstemd, wantrouwig, prikkelbaar, boos, kwaad of agressief
48
Stemming - euforie
Overdreven opgewekt of uitgelaten
49
Affect - incongruent
Affect past niet bij de situatie
50
Affect - labiel
Herhaaldelijk abrupte wisseling van affect zonder duidelijk aanleiding
51
Affect - theatraal
Een levendige mimiek, dramatische gebaren, een sterk modulerende spraak en een woordkeuze met veel superlatieven en zelfdramatisering
52
Affect - vlak
Een verminderd of nauwelijks moduleren met de emotionele betekenis voor de patiënt van het onderwerp dat aan de orde is
53
Psychomotoriek
Bewegingen die door psychische factoren of mechanismen worden veroorzaakt of gestuurd
54
Motivatie & gedrag - witzelzucht
onbedwingbare neiging hebt doorlopend woordspelingen te maken, ongepaste grappen, of zinloze verhalen op ongepaste momenten
54
Motivatie & gedrag - decorumverlies
Patient houdt zich niet meer aan sociale gedragsregels die gebruikelijk zijn voor de situatie en voor de patiënt gezien zijn sociaal-culturele achtergrond
55
Motivatie & gedrag - inactiviteit/lethargie
ernstige traagheid in handelen
56
Motivatie & gedrag - compulsies (dwanghandeling)
herhalende handelingen die tegen de bewust ervaren wil van de patiënt worden uitgevoerd (egodystoon)
57
Motivatie & gedrag - dranghandeling
ego-syntoon gedrag dat voortkomt uit een innerlijk verlangen
58
Motivatie & gedrag - impulsieve handelingen
geheel onverwachts, plotseling en snel wordt uitgevoerd, zonder eerst de eventuele schadelijke gevolgen te overwegen en zonder voorafgaand wilsbesluit
59
Beweginsstoornis - acanthisie
Niet kunnen zitten door innerlijke rusteloosheid
60
Beweginsstoornis - dyskinesie
Onbedoelde overmatige bewegingen van het lichaam
61
Beweginsstoornis - dystonie
Onwillekeurige spiercontracties
62
Beweginsstoornis - catalepsie
Spierverstijving in de ledematen of het gehele lichaam optreedt met minder pijn gevoel en bewustzijn van lichaamsfuncties
63
Beweginsstoornis - cataplexie
Spierverslapping tijdens bewustzijn
64
Beweginsstoornis - catatonie
mutisme, flexibilitas cerea, catalepsie en stupor. Vrijwel niet meer kunnen bewegen
65
Beweginsstoornis - maniërisme
Dwaze, speelse, maar wel schijnbaar doelgerichte bewegingen, zoals huppelen, op de tenen lopen, salueren naar voorbijgangers en overdreven, gekunstelde karikaturen van gewone bewegingen.
66
Beweginsstoornis - stereotypie
Het onwillekeurig, repeterend en soms ritmisch maken van dezelfde eigenaardige complexe bewegingen, die géén duidelijk doel hebben en ophouden bij afleiding, bijvoorbeeld spelen met de vingers, fladderen met de handen, zichzelf steeds aanraken, bekloppen of wrijven.
67
Hypotenaciteit
snel draad kwijt bij lange antwoorden (kan aandacht niet houden bij 1 onderwerp)
68
hypertenaciteit
moeilijk overgaan op ander onderwerp (aandacht te lang bij 1 onderwerp)
69
avolitie
gebrek aan aandrift, waarbij een patiënt het ontbreekt aan het ontwikkelen van ideeën en energie om tot activiteit te komen