PVC 3 Flashcards

(24 cards)

1
Q

Fonologie

A

Omzetten van een geschreven of gesproken woord (een oorzaak van duslexie is een beperk aan fonologisch bewustzijn). Je kan bijvoorbeeld aan de Engelse taal niet meteen de uitspraak aflezen op basis van de spellen (eerder orthografisch).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Morfologie

A

Een systeem van woorden, het gaat niet om klanken maar om betekenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Syntax

A

Grammatica. Syntax bevat alle tregels om woorden tot zinnen te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Semantiek

A

Gaat om betekenis/inhoud. Een zin kan grammitcaal juist zijn en semantiek onjuist omdat het gewoon nergens om slaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pragmatiek

A

Relatie tussen semantiek en de context. Wat wordt er mee bedoeld. Pragmatiek wordt lasitg als een luisteren van muziek niet de vocabulaire kent die de artietst spreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

We representeren taal op 3 niveaus

A

Surface structure, meest oppervlakkig, representatie van de specifieke woorden die gebruikt zijn en de syntax

Text base, representaties van proposities, ideeën die in de tekst staan

Situatiemodel (situation model), mentale representatie van een situatie die beschreven wordt . Overeenkomstige situatiemodellen zijn essentieel. Hoe moeilijker het is om een situatiemodel te maken, hoe langer het zal duren om tekst te verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Saccades

A

Kleine sprongetjes die je ogen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fixaties

A

Rustpunten waarop je wel waarneemt, we fixeren op 60% van de woorden, en woorden zoals de en het slaan we vaak over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Common ground

A

Gedeelde kennis die nodig is om een gesprek te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Semantische priming

A

Logische en verwachte informatie wordt sneller verwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Syntatic coordination

A

Een scenario waarbij mensen de zinsstructuur van hun gesprekspartner overnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Given-new contact

A

Een concept dat beschrijf hoe sprekers informatir structuren in een zin op basis van wat de luisteraar al weet (given) en wat nieuws is voor diegene (new)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Audience design

A

Taalgebruik aanpassen op publiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Interpersonal alignment

A

Gesprekspartners stemmen zich op elkaar af tijdens communicatie, op verschillende niveaus zoals taalgebruik, lichaamstal, toon, tempo en houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Linguistic intergroup bias

A

Positieve acties van de ingroup worden abstracter beschreven en negatieve acties van de OUTgroup ook abstracter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Exemplars

A

Verwijzing naar concrete, opgelsagen voorbeelden van categorieleden in ons geheugen. deze gebruiken we om nieuwe dingen te herkennen of in te delen

16
Q

Typicaliteit

A

Verwijst naar hoe goed een lid bij een categorie past; sommige leden zijn ‘beter’ dan andere. (duif is meer een vogel dan een penguin)

17
Q

Prototype theorie

A

Een samenvattende beschrijving van een categorie

18
Q

Bordeline members

A

zijn elementen die net wel of net niet tot een bepaalde categorie lijken te behoren, ze zitten aan de rand (‘borderline’) van een categorie. (voorbeeld: appel = fruit, champignon = duidelijk geen fruit, maar een tomaat is een bordeline member)

19
Q

Hierarchieen

A

verwijzen naar de gestructureerde ordering van categorieen van algemeen naar specifiek. Dit helpt mensen om informatie logisch te organiseren en efficient te verwerken

20
Q

Geheugenmodel van Atkinson & Shiffrin

A

Sensorisch geheugen, hier komt informatie uit de omgeving binnen, korte duur maar grote capaciteit

Korte termijn geheugen, hetgeen waar je aandacht aan geeft komt hier terecht, werkgeheugen

Lange termijn geheugen, hier wordt informatie opgeslagen, grote capaciteit en bevat al je kennis.

21
Q

Lange termijn geheugen: Expliciete kennis

A

Kennis waar je bwust van bent en het er over kan hebben.
Episodisch, ervaringen

Semantisch, feitelijke kennis uit de wereld

22
Q

Lange termijn geheugen

A

Kennis kan niet expliciet toegelicht worden, vaak onbewust

Procedureel, een handeling zoals je veters strikken

Priming, logische verbanden en zinnen

23
Q

Associatief netwerk

A

Concepten uit het geheugen worden geactiveerd als je bepaade begrippen hoort of ziet