Que le spectacle continue Flashcards
(124 cards)
1
Q
de cinema
A
le cinéma
2
Q
het theater
A
le théâtre
3
Q
het concert
A
le concert
4
Q
het moderne circus
A
le cirque contemporain
5
Q
de opera
A
l’opéra
6
Q
in een koor zingen
A
chanter dans une chorale
7
Q
een instrument spelen
A
jouer d’un instrument de musique
8
Q
dansen
A
faire de la danse
9
Q
in een orkest spelen
A
jouer dans un orchestre
10
Q
amateurtheater spelen
A
faire du théâtre en amateur
11
Q
het gelach
A
le rire
12
Q
grappig
A
drôle
13
Q
vermakelijk
A
divertissant
14
Q
grappig
A
marrant
15
Q
grappig
A
rigolo
16
Q
hilarisch
A
tordant
17
Q
de emotie
A
l’émotion
18
Q
ontroerend
A
touchant
19
Q
emotioneel
A
émouvant
20
Q
overweldigend
A
bouleversant
21
Q
de belangstelling
A
l’intérêt
22
Q
interessant
A
intéressant
23
Q
boeiend
A
captivant
24
Q
spannend
A
passionant
25
de desinteresse
le désintérêt
26
middelmatig
médiocre
27
slecht
nul
28
de verveling
l'ennui
29
saai
ennuyeux
30
saai
barbant
31
saai
assommant
32
het uiterlijk
le physique
33
prachtig
ravissante
34
verleidelijk
séduisant
35
aantrekkelijk
attirant
36
lelijk
moche
37
het spel
le jeu
38
begaafd
doué
39
getalenteerd
talentueux
40
de prestatie
la prestation
41
natuurlijk
natural
42
briljant
brillant
43
arrête ton cirque
arrête ton cinéma
44
faites-le, si vous en avez envie
faites-le, si ça vous chante
45
avoir piqué une crise de colère
faire une scène
46
n'arrêter pas de le dire
chanter quelque chose sur tous les tons
47
een come-back
un retour en scène
48
iemand chanteren
iemand chanteren
49
de film
le film
50
in de cinema uitkomen
sortir en salle
51
in de originele versie spelen op tv of in de cinema
passer en version orginale à la télé/au cinéma
52
ondertiteld zijn
être sous-titré
53
gedubt zijn
être doublé
54
een verfilming zijn
être une adaption
55
verfilm zijn van een roman
adapté d'un roman
56
een prijs winnen
remporter un prix
57
de zitting/de voorstelling
la séance
58
beginnen om
commencer à
59
voorgegaan zijn
est précédée
60
de reclames
des bandes-annonces
61
een producer
un producteur
62
een film producen
produire un film
63
een filmmaker
un cinéaste
64
een film/kortfilm maken
faire un film/un court métrage
65
de opnames beginnen
commencer le tournage
66
naar het scherm brengen
porter à l'écran
67
verfilmen
adapter
68
een roman/een stuk
un roman/une pièce
69
het scenario
le scénario
70
de spanning
le suspense
71
een wending
un rebondissement
72
een personage
un personnage
73
een mysterie
une intrigue
74
de rode draad
le fil conducteur de l'histoire
75
de ontknoping
le dénouement
76
een acteur
un acteur
77
een rol spelen in een stuk
jouer un rôle (au théâtre et au cinéma) dans une pièce
78
een hoofdrol/bijrol hebben
avoir le rôle principal, un second rôle
79
een comedian
un comédien
80
theater spelen
faire du théâtre
81
deel uitmaken van een groep
faire partie d'une troupe
82
het podium opgaan
monter sur scène
83
een regisseur
un metteur en scène
84
een spektakel op poten zetten
monter un spectacle
85
een ster
une vedette, une star
86
improviseren
improviser
87
nerveus zijn
avoir le trac
88
een producer
un réalisateur
89
een zanger
un chanteur
90
de laatste hit zingen
chanter le dernier tube
91
een componist
un compositeur
92
een filmscore componeren
composer la bande originale d'un film
93
een album uitbrengen
sortir un album
94
een muzikant
un musicien
95
een muziekstuk spelen
jouer/interpréter un mourceau de musique
96
een dirigent
un chef d'orchestre
97
een orkest dirigeren
diriger un orchestre
98
een rockband
un groupe rock
99
optreden
se produire/donner un concert
100
een danser
un danseur
101
een choreograaf
un chorégraphe
102
een choreografie maken
créer une compagnie/une chorégraphie
103
een recensent
un critique
104
een recensie schrijven
rédiger une critique
105
een kijker
un spectateur
106
deelnemen aan
assister à
107
een optreden
une représentation
108
in de ochtend
en matinée
109
in de avond
en soirée
110
een repetitie
une répétition
111
de generale repetitie
la générale
112
de première
le première
113
vertrekken tijdens de pauze
partir à l'entracte
114
vertrekken tijdens de eindgeneriek
partir pendant le générique
115
de synopsis lezen
lire le synopsis
116
applaudiseren
applaudir
117
de zaal
la salle
118
opstaan
être debout
119
een staande ovatie geven aan een artiste
faire une ovation à un artiste
120
spektakel uitjouwen/fluiten
huer/siffler un spectacle
121
het spektakel
le spectacle
122
goed gaan
marcher très fort
123
succes hebben
avoir du succès
124
een schot in de roos zijn
cartonner
