Tant qu'on a la santé Flashcards

(156 cards)

1
Q

een oksel

A

une aiselle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een enkel

A

une cheville

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een wimper

A

un cil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een nek

A

un cou/une nuque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een elleboog

A

un coude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een dij

A

une cuisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de rug van het hand

A

le dos de la main

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een handpalm

A

une paume de la main

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een schouder

A

une épaule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een bil

A

une fesse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een voorhoofd

A

un front

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een slaap

A

une tempe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een heup

A

une hanche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een wang

A

une joue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een lelletje

A

un lobe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een kin

A

un menton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een kalf/kuit

A

un mollet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een navel

A

un nombril

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een vingernagel

A

un ongle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een teen

A

un orteil/un doigt de pied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een ooglid

A

une paupière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de voetzool

A

la plante du pied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een borst

A

un poignet/une poitrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een wenkbrauw

A

un sourcil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een hiel
un talon
26
buikgriep, voedselvergiftiging
gastro
27
rugpijn
maux de dos
28
migraine
migraine
29
jeuk
démangeaisons
30
pijn
douleur
31
energietekort
manque d'énergie
32
verstopte neus/loopneus
nez bouché/qui coule
33
schorre stem
voix enrouée
34
tranende ogen
yeux qui pleurent
35
misselijk
nausée
36
spierpijnen
courbatures
37
hoest (slijm/droog)
toux (grasse/sèche)
38
zuigtabletten
des pastilles à sucer
39
een hoestsiroop
un sirop contre la toux
40
hoestpastilles
des pastilles contre la toux
41
een bruistablet
un comprimé d'aspirine (effervescent)
42
een pijnstiller
un antidouleur
43
een neusspray
un spray nasal
44
oogdruppels
des gouttes pour les yeux
45
een antibiotica
un antibiotique
46
een zalf
une pommade
47
een ontsmetting
un désinfectant
48
de watte
de la ouatte
49
een wattenstaafje
un coton-tige
50
een pleister
un pansement
51
gaas
du sparadrap
52
een thermometer
un thermomètre
53
een voorbehoedingsmiddel
un préservatif
54
een spuit
une seringue
55
scharen
des ciseaux
56
aanbrengen op een brandwonde of wonde
appliquer sur une brûlure ou une plaie
57
inslikken met een beetje water
avaler avec un peu d'eau
58
een eetlepel per dag nemen
prendre une cuillerée par jour
59
laten smelten onder de tong
laisser fondre sous la langue
60
sproeien/spuiten
vaporiser
61
de naald onder de huid aanbrengen
enfoncer l'aiguille sous la peau
62
in het oor plaatsen
placer dans l'oreille
63
doen oplossen in een glas water
faire dissoudre dans un verre d'eau
64
ik voel me slecht
je me sens mal
65
ik heb pijn aan mijn buik
j'ai mal au ventre
66
ik heb pijn aan mijn hoofd
j'ai mal à la tête
67
ik heb hoofd/buik/maagpijn
j'ai des maux de tête/de ventre/d'estomac
68
ik heb krampen
j'ai des crampes
69
ik heb spierpijn
j'ai des courbatures
70
ik heb pijn in mijn rug
j'ai des douleurs dans le dos
71
ik ben duizelig
j'ai des vertiges/j'ai la tête qui tourne
72
een raar tintelend gevoel in de benen hebben
j'ai des fourmis dans les jambes
73
ik heb jeuk
ça me gratte/ça me démange/ça me pique
74
gezichtsproblemen
des troubles de la vue
75
een spier verrekken
on s'est fait une entorse
76
veel gewicht bijkomen
prendre beaucoup de poids
77
pijn aan je hart hebben
mal au coeur
78
de kater
la gueule de bois
79
depressief zijn
être déprimé
80
een koortsblaas
un bouton de fièvre
81
zijn neus begon te bloeden
on a saigné du nez
82
een mug
un moustique
83
de zieke
le malade
84
zich verzorgen
se soigner
85
langs de dokter gaan
aller chez le médecin
86
zich laten opereren
se faire opérer de
87
nuchter zijn
être à jeun
88
kalmte bewaren/verliezen
garder/perdre son sang-froid
89
de dokter
le médecin
90
een onderzoek doen
faire un examen
91
een vrouwelijke dokter
une femme médecin
92
de patient onderzoeken
examiner le patient
93
onderzoeken
ausculter
94
bloed laten trekken
faire une prise de sang
95
radiografie nemen
faire une radio des poumons
96
een echografie maken
faire une échographie
97
diagnose stellen
poser son diagnostic
98
een medicijn voorschrijven
prescrire un médicament
99
een gezonde en evenwichtige voeding aanraden
conseiller une alimentation saine et équilibrée
100
een behandeling/klassiek geneesmiddel weigeren
refuser un traitement/un remède classique
101
een pijnstiller nemen
prendre un antidouleur
102
verslaafd zijn aan slaappillen
être accro aux somnifères
103
een parallelle therapeut raadplegen
consulter un thérapeute parallèle
104
vertrouwen hebben in
faire confiance à
105
opletten voor
se méfier d'
106
een oplichter
un charlatan
107
naar spoed gaan
aller aux urgences
108
in het ziekenhuis liggen
être hospitalisé
109
uit het ziekenhuis gaan
sortir de l'hôpital
110
dieet volgen
suivre un régime
111
de pijn verzachten
soulager la douleur
112
kalmeren
calmer
113
het imuunsysteem versterken
renforcer le système immunitaire
114
neveneffecten hebben
avoir des effets secondaires
115
de geneeskunde
la médecine
116
de levensverwachting verhogen
augmenter l'espérance de vie
117
de overheidsinstanties
les pouvoirs publics
118
een preventiecampagne leiden
mener une campagne de prévention
119
medische overconsumptie veroordelen
dénoncer la surconsommation médicale
120
het misbruik van geneesmiddelen
l'abus de médicaments
121
gezondheidszorg terugbetalen
rembourser les soins de la santé
122
er goed uitzien
avoir bonne mine
123
er moe uitzien
avoir l'air fatigue
124
goed, beter gaan
aller bien, mieux
125
in topconditie zijn
être en pleine forme
126
gestresseerd zijn
être stressé
127
gedeprimeerd zijn
être déprimé/dépressif
128
ontspannen
décompresser
129
zich ontspannen
se détendre
130
zich relaxeren
se relaxeren
131
verkouden worden
prendre froid
132
niet in zijn/haar doen zijn
ne pas être dans son assiette
133
een verkoudheid/griep oplopen
attraper un rhume/la grippe
134
ziek vallen
tomber malade
135
een zwakke gezondheid hebben
avoir une santé fragile
136
koorts hebben
faire de la fièvre
137
hervallen zijn
faire une rechute
138
hervallen
rechuter
139
lijden aan hoofdpijn
souffrir de maux de tête
140
hoofdpijn hebben
avoir mal à la tête
141
pijn hebben aan de rug/de nieren
avoir mal au dos/aux reins
142
klagen over insomnia
se plaindre d'insomnies
143
hele nacht wakker liggen
passer une nuit blanche
144
hooikoorts hebben
avoir le rhume des foins
145
allergisch zijn aan
être allergique à
146
een insectenbeet
une piqûre d'insecte
147
zich kwetsen aan de knie
se blesser au genou
148
een val maken
faire une chute
149
(huid)kanker hebben
avoir un cancer (de la peau)
150
strijden tegen
lutter contre
151
genezen van
guérir d'
152
herstellen van
se rétablir d'
153
sterven aan
mourir d'
154
beter voorkomen dan genezen
mieux vaut prévenir que guérir
155
ziek zijn als een hond
être malade comme un chien
156
een persoon
une personne