Relatief pronomen Flashcards
(28 cards)
Miranda is iemand … hulp nodig
die
Zij vertoont gedrag … haar ouders verantwoordelijk zijn. (verantwoordelijk zijn voor)
waarvoor
Het zijn de kroegbazen … altijd weer de schuld krijgen. (schuld krijgen voor)
die
De schuld ligt bij het meisje …de likeurtjes gedronken heeft.
dat
De meeste jongeren … ik contact heb, drinken regelmatig een biertje. (contact hebben met)
met wie
De leeftijd … mensen alcohol mogen drinken, moet misschien omhoog. (op)
waarop
De ziekte … hij lijdt, is gelukkig niet ernstig. (lijden aan)
waaraan
De arts … mij heeft behandeld, was erg vriendelijk.
die
Het ziekenhuis … ik heb gelegen, is het AZG. (liggen in)
waarin
Het onderzoek … men heeft uitgevoerd, was vervelend.
dat
De collega’s … ik nauw samenwerk, steunen mij enorm.
met wie
Euthanasie is een onderwerp … ik niet wil praten. (praten over)
waarover
De arts … ik dit heb gevraagd, ken ik al jaren.
aan wie
Honden zijn dieren … mijn vriendin gek is.
waarop
Dit is een beslissing … ik eerst wil nadenken.
waarover
De problemen … ik iets wil doen, komen door stress.
waaraan
Vroeg opstaan is iets … ik veel moeite heb. (moeite hebben met)
waarmee
Noem eens iets … je verantwoordelijk bent.
waarvoor
De dingen … ik last heb, zijn misselijkheid en vermoeidheid.
waarvan
De krant … dat artikel staat, is een landelijke krant.
waarin
Aids is een ziekte … nog steeds onderzoek wordt gedaan.
waarnaar
Dit zijn medicijnen … veel bijwerkingen kunnen optreden.
waarbij
Het is nog onduidelijk … dit conflict is ontstaan.
waardoor
Ik zal je de foto’s laten zien, … ik op vakantie gemaakt heb.
die