Schapen Flashcards
(41 cards)
Voordelen
- Kunnen over de hele wereld voorkomen - aangepast aan omgeving - geschikt voor koudere, gematigde en subtropische gebieden
- Niet zo kieskeurig - kunnen op veel verschillende gronden overleven
- Verwekken geen erosie
- Uitwerpselen worden homogeen verspreid - voordelig in minder vruchtbare gebieden
- Leveren uiteenlopende producten - vlees - melk - wol - huiden - in verschillende perioden van het jaar gewonnen - aparte rassen
- Gespleten bovenlip - beweeglijke mond - gras korter afgrazen - conditie grasmat verbeterd
- Graseters - geen bladeren
- Geinvesteerd kapitaal roteert sneller dan bij runderen - uitbating is relatief weinig lucratief
Nadelen
- Niet in vochtige/tropische gebieden - minder bestand tegen de hitte
- Seizoensgebonden voortplanting - ook bij geiten - wanneer dagen beginnen te korten, donkere dagen - zijn uitzonderlijke rassen, niet hieraan gebonden - meer naar evenaar neemt vruchtbaarheid af, dag even lang aan nacht - rassenverschillen
- Opbrengst niet zo groot en sterk fluctuerend
- Vleesconsumptie afhankelijk van gebied - religeuze redenen geen varkensvlees
- Zelden nog herders - kuddedieren
- Schapenomheining - specifiek voor schapen - geen prikkeldraad, wol semi-gevoelloos - dieren binnenhouden, vlechtwerk met relatief grote mazen
- Groepsverbond/kudde dieren - besmettelijke ziekten - snel overgedragen
4tal wilde soorten
gedomestificeerde schapen hieruit voortgekomen
Wild Moeflon schaap - Europese en Aziatische tak - Ardennen, paar 100
- Donzige ondervacht als zomervacht - langer haar als wintervacht
- Hoornen - altijd inkepingen - geen leeftijdsbepaling mogelijk - genetisch - hormonaal - gedomesticiceerde, vaak alleen rammen, hangt af van ras
- Bruinachtig - ook bont
- Hoogbenig - draadharige buitenvacht en een wolachtige binnenvacht
- Korte staart - gedomesticeerde lange staart
- Geen wol/haarvlies - gedomesiceerde, wel haarvlies, haar blijft aan elkaar
Wild Urial schaap - Centraal-Azie
- Kleiner - hoogbenig - slank gebouwd en draadharige halsmanen
- Imposantere hoornen - in beiden geslachten sterk spiraalvormig
In Irak gedomesiceerd
7.500 voor Christus - later dan geiten - na honden, vroeger dan andere dieren - van nature een kudde instinct dan overeenkwam met nomadische levenswijze
Schapenmelk
- Gespecialiseerde rassen
- Azie
- Schapenkaas - rocheford
- Lactatieduur - kort, 5-6 maanden - hoeveelheid minder dan bij geiten en runderen - melk is geconcentreerder en rijker, groter gehalve vet en eiwitten
- Lacone schaap - 2 miljoen in Frankrijk voor kaasproductie - hier ook selectieprogramma’s om fokwaarde te optimaliseren
Schapenvlees
- Typische smaak - gelokaliseerd in vet - oudere schapen hebben veel vet - lamsvlees heeft weinig vet - schapen vervetten snel
- 2 productie richtingen - rassenkeuze hieraan gekoppeld
- Stallammeren/vroege lammeren/paaslammeren - slachtklaar en goed gewicht eind maart/begin april, op tijd geboren, begin dec/jan/feb - drachtduur hiervanaf trekken, verwerkt middenin de zomer - dus specieke rassen, niet seizoensgebonden - suffel, hamshire
- Weidelammeren - gedekt vanaf begin oktober - geboren verloop van maart - in mei samen met moeder op weide gebracht - tot groter gewicht aangehouden - texel
Schapenwol
- In bepaalde landen - waar productie zodanig belangrijk is dat deze wetenschappelijk onderhouden wordt - fokwaarde - kenmerken van wol en classificatie
- Voordelen ten opzichte van kunstvezels - thermisch isolerend vermogen - lichtheid om te dragen - sterkte en duurzaamheid - spinbaarheid - soepelheid en mengbaarheid met allerlei kunstvezels - betandheid tegen brand - kon opgeslagen worden tot gunstigere prijzen
Mannelijke
ram
Vrouwelijk
ooi
Gecastreerde ram
hamel
Melkgebit
20 tanden - onder, 4Id, 3Pd - boven, 3Pd
Volwassen gebit
32 tanden - onder, 4I, 3P, 3M - boven 3P, 3M
Gebit
geen snijtanden in bovenkaak en geen haaktanden - onderste snijtanden, melksnijtanden zijn het kleinst en vergroter van binnen naar buiten toe (bij geiten omgekeerd) en hebben duidelijke hals bij kroon en wortel, kroon breder dan onderste deeltje - volwassen tanden zijn recht
Uitbotten melksnijtanden
enige houvast - de laatste tanden zijn er op 1 maand
Haarkleuren
rassenkenmerk
- Wol moet gekleurd kunnen worden - wit beste hiervoor
- Uniform wit -
- Witte vacht met aftekeningen
- Gekleurde kop en ledematen - zwart - zwarte kop met bles en zwarte poten - blauw
- Alleen zwarte kop - Uniform zwart of bruin - eventueel homogeen vemengd met witte haren
- Onregelmatige bontpatronen - komen voor bij primitieve schapenpopulaties in Afrika en Azie
Uitwendige weergave
Vleestype
- Analoog aan vleesrunderen
Melktype
- Analoog aan melkrunderen
Woltype
- Matig bespierd
- Langlijvig
- Hoog op de benen staan - lange wol
Tweeledig doel
- Compromis tussen de twee types
Dikbiltype
- Gevolg - betere bespierdheid achterhand - billen/zadel/rug - modester dan bij runderen
- Genetisch gebonden - calipiege gen - gen van het mooie kontje
- Niet nagestreefd - vezels zijn grof - uitzicht van soepvlees - minder smakelijk - geen hyperplasie - hypertrofie door dikkere spiervezels
Edele stukken - bout, bil - zadel, lenden en kruis - rugstuk, coteletten - schouder
Kop
meestal rastypisch en beinvloed door geslacht
- Kort en breed - bij kortlijnige vroegrijpe rassen
- Lang en smal - bij langlijnige rassen
- Voorhoofd - wel of niet begroeid met wol - rassen onderscheiden
- Hoornen - typische vorm naargelang ras - altijd inkepingen - vaak alleen rammen of beide rasloos - hormonen en genetica - thermoregulatie
- Bovenlip - gespleten en gescheiden door een dwarse middengroef- beweeglijk - geen neusspiegel - grasmat kort afmaaien
Hals
- Ligt aan gebruikstype
- 3 types in functie van huidoppervlakte
- Type A - veel huidplooien - oppervlakte vergroting - meer wol
- Type B - alleen plooien aan hals - 3 plooien
- Wam - voorste - bovenste
- Kravat - middenste - middenste
- Schort - achterste - onderste
- Type C - geen plooien
- Nu alleen nog maar vooral type C - ook nog wel type B
- Negatieve korrelatie vastgesteld aan huidplooien en vruchtbaarheid
Romp
- Uier - 2 helften met inkeping tussen beide en 1 tepel met tepelkanaal aan iedere helft - ook machinaal gemolken
- Afwijkingen
- Hanguier - tot onder sprongplooi
- Flesuier - van boven smaller dan onderaan
- Uierontsteking - mastities - schadelijk voor lameren - Rammen - diep hangend scrotum - niet bij alle rassen bewold
- Vetstuit en vetstaart schapen
- Vetstuit - vet aan stuit - streek zitbeenderen - staartbasis en erboven
- Vetstaart - staartwervels omgeven door veel vet
Ledematen
- Rotkreupel - specifieke omstandigheden - vocht - drassige weide - tussenklauwhuid verweekt en gemakkelijke toegangspoort voor bacterien, ontsteking - dringen de huid binnen en tasten aan - gaan tot lederhuid - vorming hoorn aangetast - veroorzaakt rotten en kreupelheid - besmetting zit in de grond - vaccineren
Wol
- Wolkwaliteit - beoordeling door specialisten - lengte - fijnheid - uniformheid van de vezeldiameter - krulvorming - breeksterkte - kleur - zuiverheid - zachtheid - veerkracht
- Wolvlies - wol blijft aan elkaar hangen na scheren - aaneengesloten geheel van afgeschoren wol - huid specifieke klieren die wololie/lanoline afscheiden - kleverig - basis wolharen aan elkaar klit
- Verhoudingen per benadering, maximaal voor 50% aan zuivere wol, 25% wololie, 15% vervuiling en 10% vocht, variabel
- 100 miljoen wolharen die 3% van de huid in beslag nemen
- Vacht histoogisch volwassen bij 4 maanden
- Wolharen in wolzakje - follikel
- Primaire follikel - ruwe wolharen - stevig, strak, ‘ruggengraad’
- Secundaire follikel - zacht
- Verhouding bepaald de fijnheid van de wol - Pijpkrullen - bundeltjes haren op de huid die cirkeltjes vormen
- Schuurletsels - letsels veroorzaakt door parasieten die bij scheren zichtbaar worden
Rassen
Verschillende productie richtingen - gespecialiseerde rassen ontstaan
- Vlees - wol vaak kort
- Wol - veel en lange wol - weinig vlees en melk
- Merino, fijne wol
- Lange of korte wol
- Grove wol - Melk - karig bespierd - meer melk
- Haarschapen - korte wolharen - warme gebieden - warmte regulatie - adaptatie
Beeld van de indeling van de rassen op basis van de vacht
- 20% rassen met zeer fijne wol - Merinos - Merinokruisingen
- 20% langwollige - Lincoln - Leicester - Romney - Fries en Vlaams melkschaap - Texel
- 4% kort- en middellangwollige - Hamshire - Suffolk - Shropshire - Southdown - Dorset Horn - Ile de France
- 50% grofwollige - Heidschnucken - vetstuit- en vetstaartschapen in Azie en Afrika - leveren tapijtwol
- 6% - haarschapen - in tropische en subtropische gebieden - voor melk- en vleesproductie
Merinos - wolschaap
- Zeer belangrijk ras op wereldschaal - stamvorm is wilde Urial - doelbewust geselecteerd op fijne gekrulde wol
- Dichte, zeer fijne wol - zeer grote densiteit
- Beste in zijn nopjes in droge en hete omstandigheden - lage vochtigheid
- Rammen met gekrulde hoorden - ooi geen hoorn
- Wolkuif
- Snuit alleen kort behaard - grove neusvleugels - smal
- Oorspronkelijk voor wolproductie - weinig gespierd
- In Frankrijk een substam gecreerd met meer vlees - Ranbouiet stam - snuit blijft hierin
- Leicester Longwolschaap gekruisd met merinos - vroegrijper - Merino precos - vergekruisd met Ranbouiet stam tot Franse vleesras - Ile de France
- Australie - rand van woestijngebied - veel merinos - in die omstandigheden geen seizoensgebonden voortplanting, gehele jaar mogelijk, 3 bevallingen mogelijk op 2 jaar
- Ingekruisd aan kust Australie, Nieuw-Zeeland en in Zuid-Afrika
- Nieuwvormingsrassen
- Columbia - 50% Rambouiller en 50% Lincoln
- Corriedale - 50% Merinos en 50% Lincoln
- Polwarth - 75% Merinos en 25% Lincoln