se3! Flashcards

(130 cards)

1
Q

de optocht

A

der Umzug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het pretpark

A

der Freizeitpark

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de wandeling

A

der spaziergang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de wedstrijd

A

der wettkampf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het entreekaartje

A

die eintrittskarte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de fietstocht

A

die radtour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de klimhal

A

die kletterhalle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de voetbalwedstrijd

A

das fuBballspiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het weekend

A

das wochenende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een uitstapje maken

A

einen ausflag machen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zin hebben in

A

lust haben auf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

’s middags

A

am Nachmittag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

’s morgens

A

am morgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

al

A

schon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

helaas

A

leider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

inspannend

A

anstrengend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afspreken

A

sich treffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

leuk zijn

A

spaB machen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

naar het museum gaan

A

ins Museum gehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

meestal

A

meistens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

saai

A

langweilig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

thuis

A

zu Hause

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

vielleicht

A

misschien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

damalig

A

van toen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
traurig
verdrietig
25
mischen
mengen
26
die veranstaltung
het event
26
im freien
in de open lucht
27
die wiese
de wei
28
groBartig
geweldig
29
absichtlich
met opzet
30
unbedingt
beslist
31
die entscheidung
de beslissing
32
eng
dicht
33
schaffen
lukken
34
das ergebnis
het resultaat
35
herunterladen
downloaden
35
neben
naast
36
die auswahl
de keuze
37
der wettkampf
de wedstrijd
38
jeweils
telkens
39
die umwelt
het miljeu
39
unterhalten
vermaken
40
der hersteller
de producent
41
erklaren
uitleggen
42
das erlebnis
de belevenis
42
die sucht
de verslaving
43
begeistert
enthousiast
44
trotzdem
toch
45
der nebenjob
het bijbaantje
46
der traum
de droom
47
die berufsschule
het mbo
48
die wahl
de keuze
49
die ausbildung
de opleiding
50
das ausland
het buitenland
51
das praktikum
het buitenland
51
das fach
het vak
52
das unternehmen
de zaak
53
anfangen
beginnen
54
traumen
dromen
55
wahlen
kiezen
56
faulenzen
luieren
57
zusammenarbeiten
samenwerken
58
ferien machen
vakantie houden
59
zum beispiel
bijvoorbeeld
60
drinnen
binnen
61
drauBen
buiten
62
glucklich
gelukkig
63
fertig
klaar
64
spater
later
65
jetzt
nu
66
genau
precies
67
erfolgreich
succesvol
68
zufrieden
tevreden
69
die hauptschule
het vmbo
70
die realschule
het vmbo-t/de havo
71
gefallen
leuk vinden
72
leicht
gemakkelijk
73
schwierig
moeilijk
74
sonst
verder
75
unbedingt
per se
76
die leidenschaft
de passie
77
die behinderung
de handicap
78
die praxis
de praktijk
79
deswegen
daarom
80
die umwelt
het miljeu
81
der verwandte
het familielid
82
irgendwann
ooit
83
verruckt
gek
84
keine ahnung
geen idee
85
die stelle
de baan
86
sich kummern um
zorgen voor
87
zunachst
om te beginnen
88
seitdem
sindsdien
89
also
dus
90
manchmal
soms
91
gestalten
vormgeving
92
der bereich
het vakgebied
93
sich bewerben
solliciteren
94
bisher
tot nu toe
95
sogar
zelfs
96
schaffen
redden
97
kaum
nauwlijks
98
anwenden
toepassen
99
schieblich
ten slotte
100
der ausflug
de excursie
101
der verletzte
de gewonde
101
der ausweis
het identiteitsbewijs
102
der verein
de vereniging
103
die feuerwehr
de brandweer
104
die hilfe
de hulp
104
die ehrenamtliche arbeit
het vrijwilligerswerk
105
die angaben
de gegevens
106
die nachrichten
het nieuws
107
los sein
aan de hand zijn
108
anzeige erstatten
aangifte doen
109
anrufen
bellen
110
eine aktion starten
een actie starten
111
passieren
gebeuren
112
rufen
roepen
113
sich einsetzen fur
zich inzetten voor
114
feuer!
brand!
115
drinnen
binnen
116
drauBen
buiten
117
da
daar
117
vorsicht!
kijk uit!
118
hilfe!
help!
119
der unfall
het ongeluk
120
die schmerzen
de pijn
121
verletzt
gewond