Séquence 5 VOC Flashcards
(42 cards)
1
Q
planifer
A
plannen
2
Q
assister (à)
A
bijwonen
3
Q
une réunion
A
een vergadering
4
Q
un / une responsable
A
een verantwoordelijke
5
Q
une inauguration
A
een feestelijke opening
6
Q
un compte-rendu
A
een verslag
7
Q
un participant
une participante
A
een deelnemer
een deelneemster
8
Q
envoyer
A
(ver)sturen
9
Q
faire
A
doen / maken
10
Q
fixer
A
vastleggen / vastmaken
11
Q
appeler
A
bellen / roepen
12
Q
réaliser
A
verwezenlijken
13
Q
une proposition
A
een voorstel
14
Q
proposer
A
voorstellen
15
Q
une annonce
A
een aankondiging
16
Q
un diaporama
A
een diavoorstelling
17
Q
une invitation
A
een uitnodiging
18
Q
un rendez-vous
A
een afspraak
19
Q
un graphiste
A
een grafisch ontwerper
20
Q
une présentation
A
een voorstelling
21
Q
préparer
A
voorbereiden
22
Q
un fichier
A
een bestand
23
Q
un événement
A
een evenement
24
Q
un matin
A
een ochtend / voormiddag
25
un après-midi
een namiddag
26
un soir
een avond
27
ajourd’hui
vandaag
28
demain
morgen
29
une semaine
een week
30
un week-end
een weekend
31
un lundi
een maandag
32
un mardi
een dinsdag
33
un mercredi
een woensdag
34
un jeudi
een donderdag
35
un vendredi
een vrijdag
36
un samedi
een zaterdag
37
un dimanche
een zondag
38
répartir
verdelen
39
une tâche
een opdracht
40
rédiger
opstellen / schrijven
41
disponible
beschikbaar
42
expliquer
uitleggen