so 5a Flashcards
(24 cards)
1
Q
deposui
A
perf van depono
2
Q
dubito
A
twijvelen, aarzelen
3
Q
ait
A
hij zegt, beweert
hij zei beweerde
4
Q
cognovi
A
perf van cognosco
5
Q
veni
A
perf van venio
6
Q
tum
A
toen
7
Q
altus
A
hoog, diep
8
Q
depono
A
neerlegggen, afleggen
9
Q
cognosco
A
leren kennen
10
Q
intro
A
binnenkomen
11
Q
aureus
A
goud, van gouden
12
Q
iussi
A
perf van iuubeo
13
Q
certus
A
zeker
14
Q
dixi
A
perf van dico
15
Q
accedo
A
naderen, komen, gaan
16
Q
respondi
A
perf van respondeo
17
Q
puer, pueri
A
jongen
18
Q
quod
A
omdat
19
Q
sic
A
zo
20
Q
cingo
A
omringen
21
Q
argentum
A
zilver
22
Q
tibi
A
aan/voor jouw
23
Q
sol, solis
A
zon
24
Q
gaudeo
A
blij zijn, verheugen op