So Latin verbum Flashcards
learnling (48 cards)
1
Q
rogo
A
vragen
2
Q
iratus
A
boos
3
Q
dea
A
godin
4
Q
habito
A
wonen
5
Q
cur
A
waarom
6
Q
veto
A
verbieden
7
Q
sed
A
maar
8
Q
dico
A
praten, spreken
9
Q
liberi
A
kinderen
10
Q
ager, agrum
A
akker, land
11
Q
non
A
niet
12
Q
aqua
A
water
13
Q
-ne
A
leidt een vraag in
14
Q
verbum
A
woord
15
Q
teneo
A
(vast)houden
16
Q
noster
A
ons, onze
17
Q
meus
A
mijn
18
Q
sino
A
toestaan, toelaten
19
Q
nos
A
wij, ons
20
Q
laboro
A
zich inspannen, zwoegen, lijden
21
Q
moveo
A
bewegen
22
Q
bibo
A
drinken
23
Q
ibi
A
daar
24
Q
agricola
A
boer
25
forte
toevallig
26
filius
zoon
27
ecce!
kijk!
28
mitto
zenden, sturen
29
multus
veel
30
debeo
moeten
31
venio
komen
32
unus
een, als enige, alleen
33
vester
jullie
34
filia
dochter
35
mater
moeder
36
iuvo
helpen
37
magnus
groot
38
capio
pakken
39
valde
erg, zeer
40
vos
jullie
41
possum
kunnen
42
ego, me
ik, mij
43
sedeo
zitten
44
omnia
alle dingen, alles
45
igitur
dus
46
sum
zijn
47
homo, hominem
mens
man
48
tu
jij, u