Spaanse woorden - Aula HS 5 Flashcards
(86 cards)
1
Q
tampoco
A
ook niet
2
Q
tambíen
A
ook
3
Q
el sobrino
A
de neef
4
Q
el padre
A
de vader / ouder
5
Q
el lugar de nacimiento
A
de geboorteplaats
6
Q
el disco
A
de CD
7
Q
el escritor
A
de schrijver
8
Q
la naranja
A
de sinaasappel
9
Q
el / la cantante
A
de zanger (es)
10
Q
el poema
A
het gedicht
11
Q
el cante
A
de zang
12
Q
claro
A
natuurlijk
13
Q
el intercambio lingüístico
A
de taaluitwisseling
14
Q
la lengua materna
A
de moedertaal
15
Q
el abrazo
A
de omhelzing (a hug)
16
Q
encantar
A
gek zijn op
17
Q
el mar
A
de zee
18
Q
esperar
A
verwachten, hopen op
19
Q
aventurero
A
avontuurlijk
20
Q
divertido
A
grappig
21
Q
hablador
A
iemand die graag praat
22
Q
alto
A
lang
23
Q
moreno
A
donker van haar en huid
24
Q
bajo, bajito
A
klein, kort (van personen)
25
al principio
in het begin, aanvankelijk
26
agradable
aardig
27
parecer
lijken
28
en todos partes
overal
29
de todo
van alles
30
la actuación
het optreden
31
más o menos
min of meer
32
en directo
live
33
fatal
beroerd (really badly)
34
el marido
de echtgenoot (man)
35
el hijo
de zoon
36
el nieto
het kleinzoon
37
el tío
de oom
38
el primo
de neef
39
la mujer
de echtgenote (vrouw)
40
¿Adónde?
waar naartoe?
41
familiar
familie-georienteerd
42
disfrutar
genieten
43
igualmente
insgelijks (likewise)
44
guapo
knap
45
feo
lelijk
46
delgado
slank
47
gordo
dik
48
rubio
blond
49
aburrido
saai
50
abierto
open
51
cerrado
gesloten
52
serio
serieus
53
majo
leuk, sympatiek
54
alegre
vrolijk
55
¡Ojo!
let op!
56
el viernes
de vrijdag
57
quedarse
blijven
58
aproximadamente
ongeveer
59
deportista
sportief
60
celebrar
vieren
61
imprescindible
onmisbaar (essential)
62
contemporáneo
hedendaags
63
el julio
juli
64
el junio
juni
65
el mayo
mei
66
la llegada
de aankomst
67
el amante
de geliefde
68
al aire libre
in de openlucht
69
el septiembre
september
70
recomendar
aanbevelen
71
durante
gedurende
72
actuar
acteren, optreden
73
tus amigos son mis amigos
jouw vrienden zijn mijn vrienden
74
las fotos de Marcelo
de foto's van Marcelo
75
¿Quién es?
Wie is het?
76
contactos
contacten
77
tiempo libre
vrije tijd
78
mis gustos musicales
mijn muzikale smaak
79
¿A ti también?
Jij ook?
80
La familia de Paco y Lucía.
De Familie van Paco en Lucía.
81
gramática
grammatica
82
¿Tienes hermanos?
Heb je broers of zussen?
83
Soy una persona bastanta tímida.
Ik ben best verlegen.
84
Es un hombre de unos 30 años.
Het is een man van ongeveer 30 jaar.
85
Yo quiero conocer al hermano de Flavia.
Ik wil de broer van Flavia leren kennen.
86
De festival en festival.
Van festival naar festival.
