sporn stuctusagdhuegf Flashcards

(47 cards)

1
Q

Wat is bewoningsgeschiedenis?

A

De lagen van de bewoning in verschillende periodes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een esdek?

A

Een nieuwe toegevoegde vruchtbare grondlaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent vlak in de context van archeologie?

A

Ieder laagje die je weghaalt voor onderzoek, dat creëert een nieuw vlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt couperen in?

A

Een spoor doormidden snijden, dus half opgraven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is afwerken in archeologisch onderzoek?

A

De andere helft van het spoor opgraven voor meer info.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de 2 soorten opgravingen.

A
  • Vlak dekkend opgraven
  • opgraven in vakken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat komt na het afgraven van de bodem?

A

Zeven, verzamelen van vondsten, splitsen op categorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn veel voorkomende sporen en vindplaatsen?

A
  • Steentijdsites
  • Nederzetting
  • Inrichting van het landschap
  • Middeleeuwse stadskern
  • Vestingbouw
  • Religieus
  • Grafveld
  • Infrastructuur
  • Ambacht, industrie
  • Conflict.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat blijft erover van een archeologisch spoor?

A

Verkleurde grond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de verschillende categorieën van sporen?

A
  • Vuur
  • Water
  • Kuilen
  • Landbewerking
  • Begraving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn haardkuilen?

A

kuilen in de grond met houtskoolresten die gebruikt zijn om vuur te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn ovens in archeologie?

A

constructies die gebruikt zijn voor productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van waterputten?

A

Verschillende periodes, vaak met iets van de constructie aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kenmerken van paalkuilen?

A

Veel voorkomende sporen uit verschillende periodes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van afvalkuilen?

A

Kuilen met rommelige vulling en resten van vondsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn voorraadkuilen/silo’s?

A

Opslagstructuren uit de prehistorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn leemkuilen?

A

Kuilen voor leemwinning, vaak met gestructureerde sporen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn ploegen sporen?

A

Sporen van landbewerking, moeilijk te vinden omdat ze ondiep zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn spitsporen?

A

Systematische happen/vlekken uit verschillende perioden.

20
Q

Wat zijn hekwerken?

A

Reeks sporen die bescherming bieden of grenzen markeren.

21
Q

Wat zijn hoefindrukken?

A

Bijzonder ondiepe sporen van verschillende perioden.

22
Q

Wat zijn inhumatie en crematie?

A
  • Inhumatie: begraving in verschillende perioden
  • Crematie: verbranding met aandacht voor vullingen.
23
Q

Wat is lithologie?

A

De studie van grondsoorten.

24
Q

Wat zijn de verschillende transportmechanismen van grond?

A
  • Eolisch (wind)
  • Glaciaal (ijs)
  • Marien (zee)
  • Fluviatiel (rivier)
  • Lacustrien (meer).
25
Wat is verbruining in de grond?
Verwering en uitspoeling van klei en leemdeeltjes, waardoor ijzer vrijkomt en door oxidatie veroorzaakt dat bruine verkleuring.
26
Wat is verblauwing?
Grondsporen die humeuzer zijn dan de omliggende grond door ijzer reductie.
27
Wat zijn antropogene sporen?
Sporen ontstaan door menselijke oorsprong.
28
Wat is relatieve chronologie?
Datering zonder precieze jaartallen.
29
Wat is absolute chronologie?
Datering met precieze jaartallen.
30
Wat houdt faseren in?
Structuren of sporen op volgorde van relatieve of absolute datering plaatsen.
31
Wat is de functie van RTS in archeologie?
Het meten van coördinaten van specifieke punten.
32
Wat is de functie van GPS in archeologie?
Het snel meten van coördinaten van een punt.
33
Wat moet er op een foto staan van een archeologische vondst?
* Fotobordje of spoorkaartje * Noordpijl * Schaalbalk/jalon * Spoornummer.
34
Wat zijn belangrijke aspecten van een profiel in archeologie?
* Kleur * Diepte * Hoeveelheid lagen * Grondsoorten.
35
Wat zijn de variabelen die profielen kunnen beïnvloeden?
Kleur, diepte, hoeveelheid lagen, grondsoorten, vullingen ## Footnote Profielen kunnen per meter verschillen, wat belangrijk is voor interpretatie.
36
Wat moet je doen na de aanleg van een proefsleuf/werkput?
Het profiel opschaven en schoonmaken ## Footnote Het vlak en profiel moeten in elkaar overlopen.
37
Hoe documenteer je een vondst?
Gebruik een meetpen, prikker, zakje met vondstkaartje en documenteer de locatie ## Footnote Documentatie komt wanneer het spoornummer van de laag bekend is.
38
Wat moet er op de foto staan na het opschaven van het profiel?
Noordpijl, fotobordje, 2 jalons ## Footnote Zorg ervoor dat de jalons in lijn staan met de rand van de foto.
39
Wat zijn de stappen voor het beschrijven van lagen?
Lagen nummeren, spoornummer in 900 tallen, putnummer + duizendtal, lagen in sprongen van 10 ## Footnote Voorbeeld: 5900 > bouwvoor: GR/BR Zs1.
40
Wat moet er op een profieltekening staan?
Belangrijke algemene info rechts bovenin, meetlint, meetpennen, nap hoogte, meters ## Footnote Lang profiel connecten met B-B C-C en begin en eind sluiten.
41
Wat zijn de voorwaarden voor de Harris matrix vanuit geologie?
Bovenste laag is jonger, lagen onderwater zijn horizontaal, sediment zonder hoeken of scherpe kanten ## Footnote Dit is belangrijk voor het begrijpen van laagopbouw.
42
Wat zijn de vier voorwaarden van archeologische stratigrafie?
* Bovenste laag is jonger dan die eronder * Oorspronkelijk horizontaal afzetten * Continuïteit verklaren * Stratigrafische volgorde ## Footnote Deze voorwaarden helpen bij het reconstrueren van de geschiedenis.
43
Wat zijn de verschillende spoorcategorieën in archeologie?
* BP = beerput * GR = greppel * HP = haardplaats * HK = houtskool * HUT = hutkom * KL = kuil * PK = paalkuil * SPI = spieker * WP = waterput * WK = waterkuil * XXX = onbekend ## Footnote Deze categorieën helpen bij het classificeren van vondsten.
44
Welke kleuren worden gebruikt in archeologische documentatie?
* BR = bruin * GR = grijs * GE = geel * OR = oranje * WI = wit * ZW = zwart * GRO = groen * BL = blauw * l = licht * d = donker ## Footnote Kleuren helpen bij het identificeren van verschillende lagen en materialen.
45
Wat zijn de insluitingscodes in archeologie?
* MN = mongaan * FE = ijzer * HK = houtskool * MO = mortel * HL = hutteleem * AW = aardewerk * FF = fosfaat * BKS = baksteen ## Footnote Deze codes helpen bij het categoriseren van insluitingen in profielen.
46
Wat zijn de gradaties van insluitingen?
* 1 = spikkels * 2 = stukjes * 3 = brokken * 4 = hele spoor ## Footnote Deze gradaties helpen bij het beoordelen van de grootte en hoeveelheid van insluitingen.
47
Wat zijn de grondsoorten volgens NEN4104?
* Z = zand * K = klei * L = leem * V = veen * G = grind ## Footnote Kennis van grondsoorten is essentieel voor archeologisch onderzoek.