spornfhsuf Flashcards

(52 cards)

1
Q

Wat is bewoningsgeschiedenis?

A

De lagen van de bewoning in verschillende periodes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een esdek?

A

Een nieuwe toegevoegde vruchtbare grondlaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wordt bedoeld met ‘vlak’ in archeologisch onderzoek?

A

Ieder laagje die je weghaalt voor onderzoek, dat creëert een nieuw vlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent couperen?

A

Een spoor als het ware doormidden snijden, dus half opgraven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt afwerken in bij archeologisch onderzoek?

A

De andere helft van het spoor opgraven voor meer info.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de twee soorten opgravingen?

A
  • Vlak dekkend opgraven
  • opgraven in vlakken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de indeling van kunstmatige vakken?

A

Afgraven bodem, zeven, verzamelen van vondsten en splitsen op categorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke veel voorkomende sporen en vindplaatsen zijn er?

A
  • Steentijdsites
  • Nederzetting
  • Inrichting van het landschap
  • Middeleeuwse stadskern
  • Vestingbouw
  • Religieus
  • Grafveld
  • Infrastructuur
  • Ambacht, industrie
  • Conflict
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat blijft erover van een archeologisch spoor?

A

Verkleurde grond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de verschillende categorieën van sporen?

A
  • Vuur
  • Water
  • Kuilen
  • Landbewerking
  • Begraving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn haardkuilen?

A

Oude kuilen, vooral gevonden in oosterse zandgronden met resten van houtskool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn ovens in archeologisch onderzoek?

A

Structuren uit verschillende periodes met verschillende functies, vaak met resten van slakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn waterputten?

A

Structuren uit verschillende periodes, vaak vind je nog iets van de constructie (hout of steen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn afvalkuilen?

A

Kuilen met rommelige vulling en resten van vondsten/voedsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn voorraadkuilen/silo’s?

A

Kuilen voor opslag uit de prehistorie, vaak met verschillende vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn paalkuilen?

A

Veel voorkomende kuilen uit verschillende periodes, vaak al half vergaan of verstoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent verbruining in de grond?

A

Verwering en uitspoeling van klei en leemdeeltjes door regenwater, waardoor ijzer bloot komt te liggen wat leidt tot bruine verkleuring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de NEN5104?

A

Een beschrijving van grond op basis van korrelgrootte en organische stof met behulp van de textuurdriehoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de verschillende transportmechanismen van grond?

A
  • Eolisch (wind)
  • Glaciaal (ijs)
  • Marien (zee)
  • Fluviatiel (rivier)
  • Lacustrien (meer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de kenmerken van zand in archeologisch onderzoek?

A

Afgezet door bijna alles, sporen zijn vaak makkelijk te herkennen, conservering is slecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de kenmerken van klei in archeologisch onderzoek?

A

Sporen zijn moeilijk te herkennen, conservering is goed door constante vochtigheid.

22
Q

Wat zijn de kenmerken van veen in archeologisch onderzoek?

A

Sporen zijn makkelijk te herkennen, conservering is uitstekend.

23
Q

Wat zijn antropogene sporen?

A

Sporen ontstaan door menselijke oorsprong.

24
Q

Wat is het doel van faseren in archeologisch onderzoek?

A

Structuren/ sporen op volgorde van relatieve of absolute datering plaatsen.

25
Wat is het verschil tussen relatieve en absolute chronologie?
* Relatieve chronologie: wat is ouder * Absolute chronologie: datering met preciese jaartallen
26
Wat is RTS in archeologisch onderzoek?
Total station voor het meten van coördinaten van specifieke punten.
27
Wat is belangrijk bij het zetten van een coupe?
* Langste zijde * Meerdere vullingen * Oversnijdingen * Eventuele structuren
28
Wat moet er op een foto van een spoor staan?
* Fotobordje of spoorkaartje met info * Noordpijl * Schaalbalk/jalon * Spoor nummer
29
Wat zijn de belangrijkste elementen van een profiel in archeologisch onderzoek?
* Kleur * Diepte * Hoeveelheid lagen * Grondsoorten * Vullingen
30
Wat zijn de kenmerken van een huisplaat?
Echt alleen het huis.
31
Wat is een huisplaats?
Hele erf.
32
Wat zijn de technieken voor documenteren in archeologisch onderzoek?
* Fotograferen * Tekenen * Beschrijven
33
Wat is het doel van documenteren?
Zorgvuldig vastleggen van informatie voor toekomstig onderzoek.
34
Wat zijn profielen in de archeologie?
Profielen zijn erg verschillend en kunnen variëren in kleur, diepte, hoeveelheid lagen, grondsoorten, en vullingen. ## Footnote Profielen kunnen per meter verschillen, dus het is belangrijk om goed te kijken naar de lagen.
35
Wat is de procedure na de aanleg van een proefsleuf?
Het profiel wordt opgeschaafd en schoongemaakt met een schep, en het vlak moet ook schoon zijn om het profiel goed te kunnen zien overlopen. ## Footnote Dit is essentieel voor een correcte interpretatie.
36
Wat moet je doen bij het vinden van een vondst?
Documenteer de exacte locatie van de vondst met een meetpen, gebruik een zakje en vondstkaartje, en prik deze op de vondstlocatie in het profiel. ## Footnote Documentatie is cruciaal voor het later herkennen van de context.
37
Wat moet er op de foto staan bij het documenteren van een profiel?
Noordpijl, fotobordje, 2 jalons, en zorg dat de jalons in lijn staan met de rand van de foto. ## Footnote Fotografie moet recht voor het vlak en met aandacht voor de zonstand worden gedaan.
38
Hoe nummer je de lagen in een profiel?
Lagen worden genummerd in sprongen van 10, bijvoorbeeld 10, 20, 30, met spoornummers in de 900-tallen. ## Footnote Dit helpt bij het structureren van de documentatie.
39
Wat zijn de voorwaarden voor archeologische stratigrafie?
1. Bovenste laag is jonger dan die eronder. 2. Oorspronkelijk zet een laag zich horizontaal af. 3. Continuïteit: elke laag heeft een grens. 4. Stratigrafische volgorde: iedere laag of spoor heeft contact met de lagen erboven en eronder. ## Footnote Dit is belangrijk voor het begrijpen van de laagsystematiek.
40
Wat is de Harris matrix?
De volgorde waarin lagen zijn afgezet en (negatieve) sporen zijn aangelegd, vaak gebruikt voor complexe stadskernopgravingen. ## Footnote Dit helpt bij het begrijpen van de chronologie van opgravingen.
41
Wat zijn de spoorcategorieën in archeologie?
* BP = beerput * GR = greppel * HP = haardplaats * HK = houtskool * HUT = hutkom * KL = kuil * PK = paalkuil * SPI = spieker * WP = waterput * WK = waterkuil * XXX = onbekend ## Footnote Dit helpt bij de classificatie van vondsten.
42
Wat betekenen de kleuren in archeologische documentatie?
* BR = bruin * GR = grijs * GE = geel * OR = oranje * WI = wit * ZW = zwart * GRO = groen * BL = blauw * l = licht * d = donker ## Footnote Kleuren helpen bij het identificeren van grondsoorten.
43
Wat zijn insluitingen in archeologische context?
* MN = mongaan * FE = ijzer * HK = houtskool * MO = mortel * HL = hutteleem * AW = aardewerk * FF = fosfaat * BKS = baksteen ## Footnote Dit helpt bij het classificeren van materialen binnen lagen.
44
Wat zijn de grondsoorten volgens NEN4104?
* Z = zand * K = klei * L = leem * V = veen * G = grind ## Footnote Deze classificatie is belangrijk voor het begrijpen van de sedimentstructuur.
45
Wat zijn de 4 gradaties van bijmenging?
* 1 = zwak * 2 = matig * 3 = sterk * 4 = uiterst ## Footnote Dit helpt bij het beschrijven van de mengverhouding van grondsoorten.
46
Wat beschrijft een spoor in archeologie?
Een spoor beschrijft de kleur, insluitingen, en grondsoort, bijvoorbeeld: dGRlBR/OR, Zs4 h4 + MN1 + FE3 + BKS1. ## Footnote Dit geeft een gedetailleerd beeld van de context van het spoor.
47
Wat is een artesische waterput?
Een waterput die onder druk staat, vaak met een stevige constructie en een filter van schelpen of grind. ## Footnote Artesische waterputten hebben vaak een deksel en zijn snel vol.
48
Wat is C14-datering?
Een methode voor het dateren van plantaardig materiaal, waarbij bij voorkeur kortlevende planten worden gebruikt. ## Footnote Graankorrels zijn ideaal omdat ze meestal eenjarig zijn.
49
Wat zijn de twee methoden van C14-datering?
* Conventionele methode * AMS-methode ## Footnote AMS is nauwkeuriger en meet de verhoudingen van C12, C13 en C14.
50
Wat is dendrochronologie?
Een methode die boomringanalyse gebruikt voor datering, waarbij minimaal 15 jaarringen nodig zijn voor betrouwbaarheid. ## Footnote Ideale houtsoorten zijn els of eik.
51
Wat is OSL-datering?
Een methode die dateert op basis van de laatste blootstelling aan licht of warmte, geschikt voor kwarts en veldspaat. ## Footnote OSL heeft een meetfout van 5%.
52
Wat is het BP-jaar voor C14-datering?
1950. ## Footnote Dit is de basislijn voor radiokoolstofdateringen.