stofwisseling 2 Flashcards

(33 cards)

1
Q

waarmee start de citroenzuurcyclus

A

2 moleculen pyrodruivenzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarvan komen de 2 moleculen pyrodruivenzuur

A

glycolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

eigenschappen citroenzuurcyclus

A

in mitochondrie
2 rondjes cyclus
aëroob (celademhaling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het eindresultaat van de citroenzuurcyclus

A

volledige afbraak van 2 moleculen pyrodruivenzuur
2 ATP
CO2
waterstofatomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar gaan de waterstofatomen naar toe

A

elektronentransportsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ETS

A

elektronentransportsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer start het elektronentransportsysteem

A

overdracht waterstofatomen uit citroenzuurcyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar gebeurt de elektronentransportsysteem

A

mitochondireen, aeroob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het eindresultaat van de elektronentransportsysteem

A

water
ATP (32)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat als er geen zuurstof is in cel

A

geen ATP-vorming in mitochondrieen

cel sterft af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoeveel ATP levert de afbraak van 1 glucosemolecule op en waaruit komen deze

A

36 ATP moleculen
- 2 glycolyse
- 2 citroenzuurcyclus
- 32 elektronentransportsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

als er geen glucose is wat kan er dan afgebroken worden

A

vetzuren
aminozuren
(nucleïnezuren = zelden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is gluconeogenese

A

anabolisme  cellen vormen glucose vb uit melkzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe wordt glucose opgeslagen in het lichaam

A

ovv glycogeen als energiereserve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar wordt glycogeen opgeslagen

A

compacte korrels
in lever en skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

andere naam vetafbraak

17
Q

wat is lipolyse

A

Afbraak van triglyceriden
vetzuren + glycerol -> citroenzuurcyclus

gebeurt in mitochondriën = aëroob

18
Q

hoeveel kcal voor 1 gram vet

19
Q

wanneer wordt vet gebruikt als energiereserve

A

ingeschakeld indien weinig glucose beschikbaar

trager proces

20
Q

wanneer zou bijvoorbeeld vetten afgebroken worden ipv suikers

A

vb skeletspiercellen: in rust vetzuurafbraak -> bij activiteit glucoseafbraak

21
Q

wat is lipogenese

A

synthese van vetten in lichaam is mogelijk

22
Q

welke 2 essentiele vetzuren kan lichaam niet produceren en waar kun je deze vinden

A

linolzuur (zonnebloedolie)
linoleenzuur (walnoten)

23
Q

waarvoor zijn linolzuur en linoleenzuur nodig

A

nodig voor synthese van fosfolipiden (celmembraan)

24
Q

wat is speciaal aan vet

A

elk organisch molecule kan in vet omgezet worden, te veel van iets -> vetreserve stijgt (koolhydr, proteinen)

25
hoe wordt vet getransporteerd
lipoproteinen (vet-eiwitcomplexen)
26
wat zijn de groepen lipoproteinen
chylomicronen LDL HDL
27
wat zijn chylomicronen
triglyceriden uit spijsvertering
28
wat is LDL
low density lipoproteïnen vervoer vanuit lever naar weefsels Teveel zet zich vast op vaatwand = atherosclerose
29
wat is HDL
high density lipoproteïnen Vervoer (overtollig cholesterol) vanuit weefsels naar lever
30
functies cholesterol
: onderdeel van plasmamembraan, steroïdhormonen, gal,
31
wat als cholesterolwaarde in bloed verhoogt is
atherosclerose en coronair vaatlijden
32
buiten voeding waar kun je nog cholesterol uit halen
gevormd in lichaam erfelijke factor (mindere inname = verhoogde lichaamelijke productie) leeftijd
33
wat is de aangeraden cholesterolwaarde (totaal)
< 200 mg/dl