TENTAMEN gesloten Flashcards
(143 cards)
GnRH wordt pulsatiel uitgescheiden door de nucleus preopticus in de hypothalamus. Naarmate de oestradiol productie door de follikel toeneemt, verandert de GnRH uitscheiding.
Wat verandert er op dat moment aan de GnRH uitscheiding?
A De GnRH pulse frequentie wordt lager.
B De GnRH pulse frequentie neemt toe.
C De GnrH pulsatiliteit verdwijnt geheel.
D De GnRH concentratie neemt af bij gelijke pulsatiliteit.
E De GnRH concentratie word hoger bij gelijke pulsatiliteit.
B
oestradiol productie neemt toe door follikel (dominante) en dan moet er een LH piek komen dus B is juist het gaat altijd om frequentie en niet concentratie
Je bent gynaecoloog. Bij een 38-jarige nulligravida met een amenorroe wordt een hyperprolactinemie vastgesteld. Het MRI onderzoek toont
een microadenoom.
Wat is de aangewezen behandeling van de hyperprolactinemie bij patiënte?
A Starten met een dopamine agonist.
B Starten met FSH en LH injecties.
C Alléén chirurgisch verwijderen van het microadenoom.
D Chirurgisch verwijderen van het microadenoom in combinatie met radiotherapie
A
dopamine remt prolactine
Het verwijderen van een prostaatcarcinoom kan leiden tot een erectiestoornis.
Welke structuur raakt in die gevallen beschadigd?
A a. pudenda interna
B crus penis
C sympatische zenuwen
D parasympatische zenuwen
D
symptatisch zorgt voor detumescentie van de penis en para juist voor erectie
Wat is de rol van crossovers bij meiose?
A Deze zorgt voor verbinding tussen homologe chromosomen bij metafase meiose I.
B Deze zorgt voor verbinding tussen homologe chromosomen bij metafase meiose II.
C Deze zorgt voor verbinding tussen zusterchromatiden bij metafase meiose I.
D Deze zorgt voor verbinding tussen zusterchromatiden bij metafase meiose II.
A
Je bent klinisch geneticus. Bij een kind met multiple congenitale afwijkingen (MCA) is op de uiterlijke kenmerken niet direct een duidelijke
waarschijnlijkheidsdiagnose te stellen.
Welke van onderstaande onderzoeksmethoden verdient in de patiëntenzorg anno 2021 de voorkeur om als eerste uit te
voeren indien de diagnostiek niet met spoed hoeft te gebeuren?
A karyotypering
B MRI-scan voor inwendige afwijkingen
C Snip (SNP) array
D stamboomonderzoek
E Whole exome sequencing (WES)
F
Whole genome sequencing (WGS/NGS)
C
Bij welke van onderstaande chromosomale afwijkingen en syndromen is er (vrijwel) altijd sprake van infertiliteit?
A downsyndroom
B klinefeltersyndroom
C gebalanceerde reciproke translocatie
D ongebalanceerde reciproke translocatie
E gebalanceerde robertsoniaanse translocatie
B
- A erfelijke down heeft 46 chromosomen en niet erfelijk 47
- C bij gebalanceerd mis je geen genen waardoor er geen probleem is
- D ongebalanceerd is er een deel extra en een deel verloren
- E 13,14,15,21 en 22 hebben een kort armpje waardoor ze op elkaar lijken en hierdoor met de lange kanten aan elkaar kunnen een de kleine raakt vaak verloren
dus reciproke is vaak subfertiel. down is subfertiel
Je ben AIOS gynaecologie. Je ziet op je verloskunde spreekuur een 32-jarige zwangere. Zij is zwanger geworden met behulp van ovulatie
inductie vanwege een amenorroe bij haar PCOS. Een aantal bekende zwangerschapscomplicaties zoals meerlingzwangerschappen, pre
eclampsie, vroeggeboorte en zwangerschapsdiabetes komen vaker voor bij vrouwen met PCOS.
Welke twee van deze zwangerschapscomplicaties komen het vaakst voor bij vrouwen met PCOS?
A meerlingzwangerschappen
B pre-eclampsie
C vroeggeboorte
D zwangerschapsdiabetes
B en D
Je bent coassistent bij de huisarts. Er komt een 25-jarige vrouw bij je op het spreekuur vanwege een onregelmatige menstruatie sinds
anderhalf jaar. Haar menstruatie slaat soms een maand over. Daarnaast geeft ze aan een enkele keer last te hebben van warmte
opwellingen. Ze heeft géén partner en heeft géén kinderwens. Patiënte vindt het vervelend dat ze onregelmatige menstruaties heeft en is
bang dat ze hierdoor onvruchtbaar is. Je bespreekt de casus met de huisarts en je voorstel is om patiënte gerust te stellen én een OAC
voor te schrijven.
Is deze handelswijze juist, en waarom?
A Ja, patiënte heeft géén kinderwens en door de pil te slikken krijgt patiënte een regelmatig bloedingspatroon.
B Nee, een cyclusstoornis is een reden voor aanvullend onderzoek én verwijzing naar de gynaecoloog.
C Nee, gezien de warmte opwellingen is het aangewezen om patiënte hormoonsubstitutie therapie voor te schrijven.
B
Je bent patholoog. Je onderzoekt een ovarium preparaat van een 56-jarige vrouw en ziet slechts een paar primordiale follikels, maar géén
groeiende follikels. Ook vind je géén corpora lutea en corpora albicans in het preparaat.
Welk hormoonbeeld is het meest passend bij dit morfologische beeld van het ovarium preparaat?
A lage FSH spiegels en hoge oestradiol spiegels
B lage FSH spiegels en lage oestradiol spiegels
C hoge FSH spiegels en hoge oestradiol spiegels
D hoge FSH spiegels en lage oestradiol spiegels
- er is geen corpus luteum dus geen recente ovulatie
- er is geen corpora albicans dus er heeft al een tijdje geen ovulatie plaats gevonden
- geen groeiende follikels dus geen E2 productie
- coupe is afkomstig van postmenopauzale vrouw door enkele primordiale follikels icm geen groeiende follikels, geen ovulaties en de leeftijd
hierbij heb je dan hoge FSH spiegels
dus antwoord D (WHO III)
Je bent gynaecoloog. Op je spreekuur komt een 32-jarige vrouw met haar 37-jarige man met een kinderwens. Spontaan zwanger worden is
de afgelopen twee jaar niet gelukt. Er zijn geen afwijkingen gevonden bij haar en haar partner. Ook na zes behandelingen intra uteriene
inseminatie en milde ovariële hyperstimulatie is er geen zwangerschap ontstaan. Het echtpaar komt nu in aanmerking voor een IVF/ICSI
behandeling en zij willen weten wat de kans is op een zwangerschap.
Wat is de kans op zwangerschap na een eerste IVF/ICSI behandeling, waarbij alle verkregen embryo’s zijn teruggeplaatst
(zowel verse embryo(‘s) als cryo embryo’s)?
A rond 10%
B rond 30%
C rond 50%
D rond 70%
B
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 64-jarige man die zegt dat het steeds moeilijker voor hem wordt om een erectie te krijgen.Hij
vertelt plezier te hebben in seks. Daarom vraagt hij zich af hoe dit mogelijk is.
Welke neurotransmitter is verantwoordelijk voor het ontstaan van een erectie?
A acetylcholine
B adrenaline
C serotonine
D stikstofoxide
D
Van hormonale anticonceptie bestaan onder andere de gecombineerde hormonale anticonceptie en de progestin only pill (POP).
Waar berust de hoofdwerking van POP voornamelijk op?
A afsluiten cervix uteri door slijm
B immobiliseren spermatozooën
C onderdrukken gonadotrofinen
D verhinderen innesteling embryo
C en dan vooral de LH piek want je wil de ovulatie remmen
Om een seksuologische disfunctie te kunnen diagnosticeren wordt als uitgangspunt een theoretisch seksuologisch model gebruikt dat ook
als voorlichting over seksueel functioneren aan patiënten gebruikt kan worden.
Welk model is dit?
A biopsychosociaal model
B psychosomatische cirkel
C seksuele responscyclus
D incentive motivation model
C
- A gaat over de factoren die seksualiteit beïnvloeden
- B wat is er nodig om seksueel te kunnen functinoeren
- C kan je seksuele dysfunctie mee diagnosticeren
- D is verklaring voor seksueel verlangen
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 68-jarige man die klaagt over erectiestoornissen. Hij geeft aan, net als vroeger, opgewonden te
raken van seksuele prikkels. Er zijn géén spanningen in de relatie met zijn partner.
Wat is de meest voorkomende oorzaak van somatogene erectiestoornis?
A adipositas
B depressie
C vaatlijden
C
Welke van onderstaande cellen komt qua ploïdie en DNA inhoud overeen met het DNA dat aanwezig is in het eerste
poollichaampje?
A een somatische cel in G1
B een somatische cel in G2
C een secundaire spermatocyt
D een spermacel
C
- secundaire spermatocyt: 1n + 2c
- spermacel: 1n + 1c
- somatische cel in G1: 2n + 2c
- somatische cel in G2: 2n + 4c
Je bent huisarts. Een 37-jarige vrouw wil graag een oraal anticonceptie combinatiepreparaat gaan gebruiken en wil graag weten of het
slikken ervan veilig is.
Op welke twee van onderstaande ziektebeelden heeft deze vrouw een verhoogde kans bij gebruik van orale
anticonceptie combinatiepreparaten?
A trombose
B mammacarcinoom
C endometriumcarcinoom
A en B
Premenstrueel syndroom (PMS) wordt ook wel omschreven als premenstrual dysphoric disorder (PMDD). Het repetitieve karakter van
deze stemmingstoornissen, samenhangend met de tweede cyclushelft van de menstruele cyclus, doet suggereren dat hormonale
schommelingen aan de pathogenetische basis van deze aandoening liggen.
Welke twee hormonen zijn betrokken bij het ontstaan van PMS en PMDD?
A androgenen én insuline
B GnRH én LH
C LH én testosteron
D oestrogenen én progesteron
D
- PMS heb je bij luteale fase symptomen en dan gaan ze weg tegen menstruatie tijd. in lutheale fase zijn oestrogeen en progesteron het belangrijst
- PMDD is een soort bijzonder onderdeel van PMS. het veroorzaakt psychische klachten
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 58-jarige vrouw vanwege postmenopauzaal bloedverlies. Bij echoscopie wordt een endometrium dikte van 8 mm gezien. Ze gebruikt antistolling vanwege atriumfibrilleren.
Welk aanvullende onderzoek is nu als eerste aangewezen?
A colposcopie met biopten
B CT scan abdomen
C endometrium biopsie
D stollingsonderzoek: INR (PTT
C
In de derde week na de conceptie ontwikkelt het embryo zich tot een ellipsvormige schijf, die is opgebouwd uit drie kiembladen. Eén van
deze kiembladen is het ectoderm.
Welke van onderstaande weefsels ontstaat uit het ectoderm?
A de cornea van het oog
B de milt
C de nieren
D het pancreas
A
- ecto is huid en zenuwweefsel
- endo is darm, longen en lever
- mesoderm is spieren, skelet, hart en nieren
Wordt preconceptionele genetische screening momenteel standaard aangeboden, en zo ja, aan wie?
A Ja, aan alle zwangere vrouwen als verzekerde zorg.
B Ja, aan alle zwangere vrouwen op eigen kosten.
C Ja, aan alle zwangere vrouwen die om andere redenen bij de klinische genetica komen.
D Ja, aan alle paren met kinderwens als verzekerde zorg.
E Ja, aan alle paren met kinderwens op eigen kosten.
F
Ja, aan alle paren met kinderwens die om andere redenen bij de klinische genetica komen.
G Nee
- prenatale diagnostiek is wel voor iedereen maar preconceptie genetische diagnostiek niet
dus G
Je bent internist. Een 28-jarige vrouw (nulligravida) bezoekt je vanwege haar follow-up reumatoïde arthritis. Ze gebruikt NSAID’s en een TNF
remmer om haar reumatische klachten onder controle te houden. Ze laat weten arbeidsongeschikt te zijn vanwege haar reumatische
beperkingen. Ze is alleenstaand en heeft actueel géén kinderwens, maar zou zeker graag moeder willen worden. De door haar reumatoloog
zorgvuldig uitgevraagde familie-anamnese vermeldt dat moeder van patiënte een eerder kind heeft verloren in of rondom een
zwangerschap. Patiente heeft hier géén uitgebreidere informatie over, haar moeder vindt het moeilijk hierover te praten.
Welke twee beweringen over preconceptiezorg in deze casus zijn juist?
A Patiënte komt op dit moment in aanmerking voor adviezen ten aanzien van algemene preconceptiezorg.
B Patiënte komt op dit moment in aanmerking voor het inzetten van specialistische preconceptiezorg.
C Patiënte komt in pas aanmerking voor adviezen ten aanzien van algemene preconceptiezorg indien er sprake is van een actuele kinderwens.
D Patiënte komt in pas aanmerking voor het inzetten van specialistische preconceptiezorg indien er sprake is van een actuele kinderwens.
- algemeen is voor elke vrouw nuttig
- specialistisch is toegesplitst op de indivudele risicofactoren
A en B
je wil niet actuele kinderwens want je hebt wel even de tijd nodig om het uit te zoeken
De reproductieve autonomie van zwangere vrouwen is mogelijk in het gedrang gekomen door de COVID-19 crisis. Er is namelijk een groep
vrouwen die normaliter wel een 20-weken echo zou laten maken, maar vanwege angst op besmetting hiervan afziet. Twee studenten
discussiëren over deze groep vrouwen:
Student 1: Deze groep vrouwen ziet af van screening vanwege de kans op besmetting met COVID-19. Hiermee verkleinen ze de kans op
ziekte voor henzelf, maar vergroten ze de kans op schade en lijden voor hun kind. Dit staat op gespannen voet met het uitoefenen van hun
reproductieve autonomie.
Student 2: Deze groep vrouwen zou normaliter wel een 20-weken echo willen. Op basis van de uitkomsten van de echo kunnen zij een
keuze maken met betrekking tot hun zwangerschap die beter aansluit bij hun wensen en waarden. Als ze vanwege de angst op besmetting
met COVID-19 afzien van de echo dan is hun reproductieve autonomie dus in het gedrang gekomen.
Welke student gebruikt het begrip reproductieve autonomie op de juiste manier?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
B
reproductieve autonomie is de vrijheid van mensen om zelf te beslissen of ze kinderen willen en zo ja, hoe, wanneer, hoeveel, met wie en onder welke omstandigheden.
COVID geeft gedrang omdat ze hierdoor niet geheel zonder consequenties hun keuze kunnen maken
leg de verschillende overervingspatronen uit:
- autosomaal dominant
- autosomaal recessief
- X-linked recessieve overerving
- X-linked dominante overerving
- maternale overerving - mitochondrieel
- chromosomaal
- Autosomaal gaat dus over de chromosomen die niet X en Y zijn
- X linked recessief hierbij zijn moeders dragers maar kan ook novo ontstaan. hierbij zijn mannen vaker aangedaan dan vrouwen
- X-linked dominant: dochters van aangedane mannen hebben het sllemaal.
- mitochondrieel is via moeder beide kunnen kunnen hebben maar mannen kunnen niet doorgeven.
- chromosomaal: kan numeriek en structureel maar zijn vaak niet overerfbaar tenzij het gelanceerde translocatie is.
penetrantie: niet elk individu krijgt verschijnselen
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 36-jarige vrouw met een kinderwens. Ze hoort vaak om zich heen dat ze foliumzuur zou moeten
innemen, eigenlijk al vóórdat ze zwanger is. Ze wil graag van jou weten of ze foliumzuur inderdaad moet innemen, en waarom.
Met welke vier nadelige effecten is een verlaagd maternaal foliumzuurgehalte geassocieerd?
A gehemeltespleet
B hypertensie
C kleinere hersenen
D laag geboortegewicht
E miskraam
F
neurale buisdefect
G verminderde doorbloeding
A, D, E, F