Thema 2 Flashcards

Atoombouw (50 cards)

1
Q

atoommodel volgens dalton

A

1803
atomen zijn onaantastbare, massieve bolletjes, onderling verschillend in volume, massa en nog andere eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

atoommodel volgens Thomson

A

1897
positieve grondmaterie en een aantal hierin gebedde negatieve geladen elektronen die vooral aan de buitenzijde te vinden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rutherford

A

1912
zeer kleine centrale kern die de totale positieve lading en de ganse massa v/h atoom herbergt, en een aantal elektronen die op relatief grote afstand cirkelen rond de atoomkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe verschillende de atomen onderling

A

in massa => som van hun protonen en neutronen in kern verschilt
in ladingshoeveelheid => aantal protonen verschilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

massagetal

A

= som van het aantal protonen en neutronen in de kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

atoomnummer

A

plaatsnummer PSE
aantal protonen in de kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aantal neutronen in de kern

A

massagetal - atoomnummer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn isotopen

A

wanneer elementen hetzelfde atoomnummer hebben (= zelfde aantal protonen), maar verschillen in kernmassa (= verschillende aantal neutronen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

atoommodel volgens Bohr

A

atoom bezit 7 energieniveaus (=schillen) rond de kern,
elektronen op zelfde schil = zelfde energie-inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het hoofdkwantumgetal

A

de schillen rond de kern
met nummering 1-7 of letters K-Q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoeveel elektronen op elke schil?

A

2n² (n= schilnummer)
K-schil = 2
L-schil = 8
M-schil = 18
N-Q = 32

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar bevinden de elektronen zich het liefst + WAAROM?

A

zo dicht mogelijk bij de kern
=> energetisch laagste toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoeveel elektronen maximaal op de buitenste schil die elektronen bevat

A

8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

atoommodel sommerfield

A

1916
elke hoofdschil onverdeeld in subniveaus (s,p,d,f)
deze subniveaus hebben een nevenkwantumgetal I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

atoommodel zeeman

A

1919
toevoeging magnetische niveaus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verdeling magnetische niveaus per subniveau

A

s => 1 magnetisch niveau
p => 3 magnetische niveau
d => 5 magnetische niveau
f => 7 magnetische niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

maximaal elektronen per magnetisch niveau

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Leg de spin van een elektron uit

A

elektronen draaien rond hun eigen as => elektronen die bewegen aan een tegengestelde spin trekken elkaar aan, daarom kunnen 2 elektronen samen in hetzelfde magnetisch niveau aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat geeft het spinkwantumgetal aan

A

de richting van de spin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke kwantumgetallen zijn er

A

hoofdkwantumgetal n
nevenkwantumgetal I
magnetische kwantumgetal m
het spinkwantumgetal ms

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is een orbitaal

A

het denkbeeldige gebied waarin de waarschijnlijkheid om een elektron aan te treffen 90%

22
Q

welke orbitalen heb je

23
Q

hoe noemen we het atoommodel na de aanpassing van de orbitale

A

golfmechanisch atoommodel

24
Q

wat zegt de regel van Hund

A

het te bezetten subniveau met de laagste energie-inhoud bezit steeds het maximale aantal ongepaarde elektronen
=> elektronen in eenzelfde subniveau worden niet gepaard tenzij het niet anders kan

25
welke elektronenconfiguraties krijgen voorkeur
- edelgasconfiguratie (s² of s²p6) - volledig bezet subniveau - halfbezet subniveau
26
wat is de indeling in perioden PSE
horizontaal 7 perioden => 7 hoofdenergieniveaus nummer periode = schilnummer buitenste bezette schil
27
wat is de indeling in groepen PSE
verticaal opgedeeld in 18 groepen
28
in welke groepen wordt het PSE onderverdeeld
hoofdgroepen A nevengroepen B edelgassen 0 Ianthaniden actiniden
29
eigenschap van de A-groepen PSE
bij deze elementen wordt de buitenste bezette schil aangevuld met elektronen in s-orbitalen of p-orbitalen
30
welke elementen zitten in de s-blok
alkalimetalen (1a) aardalkalimetalen (2a)
31
welke elementen zitten in de p-blok
aardmetalen (3a) koolstofgroep (4a) stikstofgroep (5a) zuurstofgroep (6a) halogenen (7a) edelgassen (0)
32
eigenschap eldegassen
bezitten stabiele structuur ns2 np6 geen neiging om bindingen te vormen => éénatomig
33
synoniem edelgassen
inerte gassen
34
eigenschap nevengroepen
voorlaatste schil opgevuld met elektronen uit het d-orbitalen lijken chemisch goed op elkaar
35
synoniemen nevengroepen (2)
overgangselementen transitie-elementen
36
eigenschap lanthaniden en actiniden
vormen het f-blok lijken goed op elkaar
37
wat is het metaalkarakter
metalen = stabieler door elektronen af te geven => vorming positieve ionen/kationen
38
wat is de evolutie van het metaalkarakter in het PSE
- 1 elektron makkelijker af te geven dan 2 - elektronen afgave gaat makkelijker als buitenste elektronen verder van kern zijn - sterkste metalen = links onderaan
39
wat is het niet-metaalkarakter
niet-metalen = stabieler door elektronen op te nemen => vormen negatieve ionen/anionen
40
evolutie niet-metalen in PSE
- 1 elektron makkelijker opgenomen dan 2 - elektronenopname makkelijker als buitenste schil dichter bij kern ligt - sterkste nM rechts bovenaan
41
voor wat staat ENW
elektronegatieve waarde
42
hoe groter de EN-waarde...
hoe sterker de neiging om elektronen naar zich toe te trekken => niet-metalen
43
hoe kleiner de EN-waarde...
hoe sterker de neiging om elektronen af te staan => metalen
44
wat is het OG
= oxidatie getal = de lading die door het atoom gedragen wordt
45
OG bij ioverbinding
= komt overeen met de reële ionlading
46
OG atoombinding
denkbeeldige lading
47
hoe bepaal je hoogste/laagste OG van groep PSE
hoogste OG = groepsnummer laagste OG = groepsnummer - 8 (niet bij groep 1-3)
48
hoe gaat de atoomstraal in een groep + verklaring
klein naar groot komt door toenemend aantal schillen
49
hoe gaat atoomstraal in een perioden +verklaring
van groot naar klein (L-> R) door toenemende lading
50
uitzonderingen diagonaalregel?
Cr(24) Cu(29) Mo(42) Pd (46) Ag (47) Au (79)