thema +: Eigenschappen van stoffen Flashcards

(43 cards)

1
Q

hoe ontstaan elektrische aantrekkingskrachten

A

door de aanwezigheid van ladingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vul aan
hoe groter de ladingen, hoe

A

hoe kleiner de afstand tussen de ladingen onderling
= hoe groter de aantrekkingskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verband aantrekkingen en smelt/kook T

A

hoe sterker de krachten onderling, hoe minder bewegingsvrijheid
= hoe hoger smelt-en kookpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

intramoleculaire krachten die we bestuderen (2)

A

ion-elektronenkracht
ion-ion kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

intermoleculaire krachten die we gaan bestuderen
(van sterk->zwak)

A

Ion-dipoolkracht
waterstofbrugkracht
Dipool-dipoolkracht
Londonkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke soorten roosters zijn er (4)

A

atoomrooster
metaalrooster
molecuulrooster
ionrooster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Metaalrooster

A

= regelmatige schikking van de positieve ionen waartussen de elektronen vrij bewegen
= elektronenwolk/zee tussen de ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe ontstaan de positieve ionen in een metaalrooster

A

metalen geven gemakkelijk elektronen uit de buitenste schil af en vormen zo positieve ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorbeeld van metaalrooster

A

ijzer, voorgesteld door het atomium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ionrooster

A

= roosterpunten bezet door afwisselend positieve en negatieve ionen die samengehouden worden door ionbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorbeeld ionrooster

A

NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

atoomrooster

A

roosterpunten bezet door 1 niet-metaal dat aan niet-metaalatomen van dezelfde soort op andere roosterpunten is gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorbeeld atoomrooster

A

grafiet en diamant (bestaande uit C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

molecuulroosters

A

roosterpunten bezet door moleculen waarban atomen worden samengehouden door atoombinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorbeeld molecuulrooster

A

CO²

waterijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

definitie polaire binding

A

bindingen zijn polair als de 2 bindingspartners een verschillende EN bezitten, waardoor er een ladingsverschuiving op treedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe ontstaat de ladingsverschuiving bij polaire bindingen

A

meest elektronegatieve atoom neiging om gebonden elektronen naar zich toe te trekken
=> een dipool, meest negatieve partner gedeeltelijk negatieve lading
minst negatieve partner gedeeltelijk positieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe loopt de dipoolvector

A

van minst elektronegatieve naar meest elektronegatieve atoom

19
Q

wanneer is een molecule apolair

A

wanneer de ΔEN = 0 of de molecule symmetrisch is

20
Q

wat zijn intermoleculaire krachten

A

krachten tussen verschillende moleculen

21
Q

wat zijn Londonkrachten

A

door tijdelijke schommelingen in ladingswolken van deeltjes, ontstaan er door wederzijde beïnvloeding geïnduceerde dipolen
zo kan een apolaire molecule TIJDELIJK gepolariseerd zijn

22
Q

wanneer wordt de London kracht groter
(3)

A
  • er meer elektronen in de molecule komen
  • de molecule een grote omvang hebben
  • de moleculen elkaar beter kunnen naderen
23
Q

wat is de enige kracht die inwerkt tussen 2 apolaire moleculen

A

London dispersie kracht

24
Q

vuistregel bij de Londonkrachten

A

omvangrijke apolaire moleculen met een regelmatige vorm trekken elkaar sterker aan dan kleine moleculen met een onregelmatige vorm

25
dipool-dipoolkrachten
in polaire moleculen is er permanent een meer positieve en meer negatieve kant die andere polaire moleculen aantrekken deze elektrische krachtwerkingen zijn groter dan Londonkrachten
26
vuistregel dipool-dipoolkrachten
omvangrijke moleculen met een uitgesproken dipoolkarakter trekken elkaar sterker aan dan kleine moleculen met een zwak dipoolkarakter
27
waterstofbrugkrachten
treden op tussen moleculen met een H-atoom gebonden met F,O,N
28
hoeveel H-bruggen kan een molecule maken
1H = 1 brug + aantal vrije elektronen paren F,O,N
29
Ion-dipoolkrachten
ionverbindingen kunnen oplossen in polaire solventen door ion-dipoolkrachten => 2-strijd tussen hydratatiekrachten (ion-dipoolkrachten) en roosterkrachten (ion-ionkrachten)
30
vul aan hoe groter de roosterkrachten
hoe minder oplosbaar
31
wat zijn gehydrateerde ionen
ontstaan wanneer ionbindingen oplossen in water de +/- ionen worden omgeven door H²O-moleculen
32
wat zijn intramoleculaire krachten
krachten binnen 1 molecule = bindingskrachten
33
wat zijn ion-ion krachten
ontstaan bij ionbindingen ze bepalen de aggregatietoestand
34
vuistregel ion-ion krachten
de smelttemperatuur van ionverbindingen neemt toe naarmate de ionstraal (grootte) afneemt en de ionlading toeneemt
35
ion-elektronkrachten
treft men aan in metalen sterkste kracht tussen de positieve metaalionen en vrije elektronen
36
vuistregel ion-elektronenkrachten
de smelttemperatuur van metalen neemt toe naarmate het aantal vrije elektronen in het metaalrooster (lading) toeneemt en de straal (grootte) van de metaalionen afneemt
37
Verband kook/smeltpunt en krachten
hoe sterker de krachten aan elkaar trekken, hoe minder snel ze zullen loskomen en hoe hoger het smelt-en kookpunt
38
definitie oplosbaarheid
de oplosbaarheid geeft de maximale massahoeveelheid van een verbinding aan die men kan oplossen in een bepaalde hoeveelheid van een oplosmiddel g/l
39
principe oplosbaarheid
soort zoekt soort polair lost op in polair apolair lost op in apolair
40
oplosbaarheid van ionverbindingen
ion verbindingen lossen alleen op in water als ze goed oplosbaar zijn (oplosbaarheidstabel)
41
wat zijn universele solventen
bestaat uit zowel een polair als apolair gedeelte beide soorten kunnen hierin oplossen
42
voorbeelden universele solventen
aceton methanol ethanol
43
lossen ionbindingen op in universele solventne
nee alleen in water