Thema 4 Flashcards

1
Q

Bij welke fase stagneren de meeste geneesmiddelen in hun ontwikkeling bij het op de markt komen? Waar ligt dit aan?

A

Fase II (begin van testen bij patiënten), door te weinig efficacy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welk mechanismen grijpen de meeste geneesmiddelen aan?

A
  1. Enzymen
  2. GPCR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zet GPPCR’s, kinsareceptoren, nucleaire receptoren en ionotrope receptoren op volgorde van werkingssnelheid van snel naar langzaam

A
  1. ionotroop
  2. GPCR
  3. Kinasereceptoren
  4. Nucleaire receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De Kd noemen we een maat voor affiniteit van een ligand voor een receptor. Als we het hebben over de Kd, hoeveel receptoren zijn dan bezet door de ligand?

A

50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De Kd wordt beschreven door de verhouding tussen twee parameters, welke?

A

K-1 gedeeld door K1, de ratio tussen de snelheid waarmee een receptorligandcomplex uit elkaar valt en weer gevormd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Heeft affiniteit een relatie met potency of met efficacy?

A

met potentie, beschrijft hoe graag een geneesmiddel bindt aan een target

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de residence time?

A

residence time = 1/Koff. het zegt iets over hoe lang een ligand op een receptor blijft zitten totdat het eraf valt. Een lage Koff (= een hogere residence time) betekent dat het ligand langer op de receptor zit en dus een langere werking heeft. Zo zegt residence time meer over de werking van een drug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hebben liganden die gebruikt worden bij PET-scanning een lange of korte residence time?

A

Een lange residence time, zodat ze snel uit het bloed verdwijnen maar nog een tijdje op de receptor in het wefsel gekoppeld zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de P-waarde?

A

De -10log van de Kd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Koppel de kd waarden (in nM) aan de bijbehorende P-waarden

A

1 Nm = 9
10 Nm = 8
100 Nm = 7
1000 Nm = 6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Koppel de termen Kd en EC50 met dosis-binding en dosis-respons curve

A

Kd - dosis binding curce
Ec50 - dosis respons curve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Koppel: P-waarde, Pd2-waarde, Kd en EC50

A

P-waarde - Kd
PD2 - EC50

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ga je van P-waarde of PD2 waarde naar nM?

A

door 10 tot de - (p-waarde) te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zegt de EC50 iets over effect of over potency?

A

De EC50 zegt iets over potency, hoeveel (dosis) heb ik nodig om tot 50% van het effect te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar of niet waar: een volle agonist en een partiële agonist kunnen dezelfde potency hebben

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Er zijn twee factoren die ervoor zorgen dat de Kd (dosis waarbij 50% van de receptoren bezet is) niet hetzelfde is als de EC50 (concentratie waarbj 50% van het maximale effect bereikt is). Kortom: waarom is receptorbezetting niet evenredig met effect?

A

Door een receptordrempel of receptorreserve

17
Q

Wat wordt bedoeld met de IC50?

A

De dosis antagonist waarbij de helft van het effect van de endogene agonist is geblokkeerd

18
Q

Wat wordt bedoeld met de Pa2-waarde?

A

De P-waarde van de IC50, zegt iets over de sterkte en potency van de antagonist. De Pa2-waarde wordt vaak gebruikt bij dosisrespons curven van een agonist in aanwezigheid van een antagonist: de Pa2-waarde is de concentratie antagonist waarbij precies twee keer zoveel agonist gegeven moet worden om eenzelfde respons te krijgen als zonder antagonist

19
Q

Welk geneesmiddel heeft een hogere affiniteit, geneesmiddel A met Kd = 10nM of B met Kd = 1 nM?

A

geneesmiddel B, een lagere nM is een hogere affiniteit en hogere potency

20
Q

Wat is de formule om PA2-waarde uit te rekenen?

A

PA2-waarde = -10 log (Kd-ant)

21
Q

Hoezo zijn potency en affiniteit bij antagonisten gelijk?

A

Receptordrempel en receptorrserve spelen geen rol

22
Q

Waar is de PA2-waarde van een antagonist van afhankelijk?

A

Concentratie en affiniteit: als concentratie en affiniteit gelijk zijn, is is dat IC50

23
Q

Wat voor geneesmiddel is cimetidine en op welke receptor grijpt hij aan?

A

cimetidine is een inverse agonist die aangrijpt op de histaminereceptor

24
Q

Hoe werkt de internalisatie en desensitisatie van receptoren als ze langdurig blootgesteld worden aan agonisten?

A

Als een receptor zich in actieve conformatie bevindt (gekoppeld aan een agonist), dan zijn er receptor kinases die de receptor fosforyleren, wat arrestine de kans biedt om eraan te binden. Door binding van arrestine wordt het receptorcomplex opgenomen in een endosoom

25
Q

Vindt er bij herhaalde toediening van een inverse agonist desensitisatie of sensitisatie op?

A

Sensitisatie, receptor wordt gevoeliger!

26
Q

Wat gebeurt er bij biased GPCR signalering? Noem een voorbeeld.

A

Door binding van arrestine aan een recptorcomplex wordt het complex niet geínternaliseerd maar zet het een heel ander tranductiepathway in gang, die tot bijwerkingen leiden. Een voorbeeld zijn opiaten, met name morfine en fentanyl

27
Q

Hoe verschilt een partiële agonist ten opzichte van een volle agonist in een dosis respons curve?

A

Een partiële agonist en een volle agonist kunnen dezelfde EC50 en daarmee zelfde potency hebben, maar de efficacy zal altijd lager zijn

28
Q

Op welk type receptoren grijpt nicotine aan?

A

nicotinerge acetylcholinerge receptoren

29
Q

Zorgen opioïden voor een verhoogd of verlaagd intracellulair calcium?

A

Minder intracellulair calcium en meer permeabiliteit voor kalium, waardoor hyperpolarisatie ontstaat

30
Q

Wat is de antagonist van een opioïde receptor?

A

Naloxon

31
Q

Waarop grijpen NSAID’s aan?

A

COX-enzym: zet arachidonzuur om in prostaglandinen

32
Q

Er zijn twee subtypen van COX, welke functie heeft ieder?

A

COX-1 staat altijd aan
COX-2 wordt bij infectie of weefselschade geactiveerd

33
Q

In welke structuur zorgen opioïden voor een verhoogd dopamine?

A

Nucleus accumbens