Thema 4 Factoren die samenhangen met stress en gezondheid op het werk. Flashcards

1
Q

Factoren die samenhangen met stress en gezondheid op het werk

A

In thema 3 heb je kennisgemaakt met theorieën over werkstress en heb je geleerd hoe werkstress kan leiden tot burn-out, werkverslaving of juist bevlogenheid. In thema 4 ga je je verder verdiepen in een aantal factoren die samen hangen met het ervaren van werkstress en/of het ontwikkelen van gezondheidsklachten.

Eén belangrijke factor is de mate waarin en de manier waarop emoties een rol spelen in het werk. Studietaak 4.1 gaat in op het begrip emotionele arbeid en hoe dit van invloed kan zijn op het werk en de gezondheid.

Een andere belangrijke factor die van invloed is op het ervaren van werkstress, is de balans tussen werk en privé. In studietaak 4.2 leer je hoe werk en privé op elkaar kunnen inwerken en wat de gevolgen hiervan zijn.

Los van bovenstaande factoren speelt ook de persoonlijkheid van de werknemer een rol bij het ervaren van stress. Mogelijk heb je zelf de ervaring in je omgeving dat de ene persoon sneller last heeft van werkstress dan de andere persoon. Studietaak 4.3 gaat in op de persoonlijkheidstrekken die een rol spelen bij het ervaren van stress.

Dit thema bestaat dus uit drie studietaken:

4.1 – Emotionele arbeid

4.2 – Werk en privé

4.3 – Persoonlijkheid, werkstress en gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

emotionele arbeid

A

is de mate waarin het uiten en onderdrukken van emoties wordt gezien als een vereist onderdeel van de functie-uitvoering. Emotionele arbeid is een potentiele bron van stress en burn-out.

Bvb cabinepersoneel vliegtuig.
De relatief recente wetenschappelijke aandacht voor emotionele aspecten van werk wordt ook wel de gevoelsrevolutie van de organisatiepsychologie genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Emoties kunnen volgens het Circumplexmodel van Russell ingedeeld worden in twee dimensies, namelijk valentie en activatie. Waar kunnen de begrippen werkbevlogenheid, werkverslaving en burn-out geplaatst worden?

A

Volgens het Circumplexmodel kan er onderscheid gemaakt worden tussen twee dimensies, de valentie (positief versus negatief) en de activatie (actief versus passief).

Werkbevlogenheid is een actieve, positieve houding, die leidt tot enthousiasme en optimisme en zal vaak zorgen voor goede prestaties op het werk.
Werkverslaving daarentegen kenmerkt zich door een actieve, negatieve houding. Het harde werken leidt hier over het algemeen niet tot betere prestaties, als gevolg van bijvoorbeeld vermoeidheid en inefficiënte werkwijzen.
Bij burn-out is er sprake van een passieve, negatieve houding. (tegenvergstelde van bevlogenheid)Mensen met burn-out kampen met emotionele uitputting en hebben vaak een cynische houding richting het werk.
Tevreden zit tussen plezierig en gedeactiveerd in, rustig en kalm.

Het lijkt erop dat de beste emoties die werknemers kunnen ervaren tijdens werk positief en atief van aard zijn, bvb enthousiasme, geluk, verrukking.
Dit soort emoties zorgt ervoor dat men bevlogen geraakt en hebben op die manier niet enkel een positief effect op werkbeleving, maar ook op werkprestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Emotionele arbeid verwijst naar werkzaamheden waarin het uiten en onderdrukken van emoties een vereiste van de baan is. Om te kunnen voldoen aan de gevoelsregels van de organisatie moeten werknemers in staat zijn om hun emoties te reguleren. Welke strategieën hebben zij hiervoor tot hun beschikking?

A

Wanneer werknemers ervoor kiezen om hun innerlijke gemoedstoestand te veranderen zodat deze aansluit bij de gewenste gemoedstoestand is er sprake van deep acting. Deze strategie leidt ertoe dat de werknemer zich ook echt gaat voelen zoals passend is.

Werknemers kunnen er ook voor kiezen om zich alleen oppervlakkig aan te passen aan de gevraagde gemoedstoestand. De werknemer zal zich hierdoor niet anders gaan voelen. We noemen dit surface acting.

Daarnaast kunnen werknemers alternatieve manieren gebruiken, zoals situatieselectie (het opzoeken of vermijden van specifieke situaties) en situatiemodificatie (het veranderen van de situatie zodat het beter aansluit bij de gewenste gevoelens).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke factoren kunnen ondersteunend zijn bij emotionele arbeid?

A

Er blijkt een positief verband te zijn tussen de mate van autonomie en het reguleren van emoties. Het uitvoeren van emotionele arbeid kost minder energie als de werknemers zelf mogen bepalen hoe zij dit doen. Daarnaast leidt het ervaren van sociale steun op het werk vaker tot deep acting en tot minder vermoeidheid.

Naast deze externe factoren zijn er twee persoonsgebonden factoren die een rol spelen, namelijk de emotionele intelligentie van de werknemer en de self-efficacy (het geloof in eigen kunnen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Margot
Margot werkt als stewardess bij een grote luchtvaartmaatschappij. Ze haalt er veel bevrediging uit om de reis voor haar passagiers zo comfortabel mogelijk te maken. ‘Dat ik mijn werk leuk vind, straal ik uit naar klanten,’ zegt ze daarover.

Maar sinds ze weer werkt na het overlijden van haar moeder gaat het moeizaam. Ze ergert zich snel aan passagiers, haar kaken verkrampen van de op haar gezicht gebeitelde lach. Ze komt doodmoe thuis na iedere vlucht. Voortdurend lachen, vrolijk zijn: deze emotie tonen hoort bij Margots takenpakket – en bij dat van veel andere mensen in een dienstverlenend beroep. Het is bijna niet te doen, ervaart Margot, nu ze eigenlijk heel verdrietig is.

A

Hoe kan Margot de emotionele dissonantie opheffen?
De natuurlijke neiging van mensen in zo’n situatie is om te acteren en hun werkelijke gevoelens weg te drukken, zegt psycholoog Pieternel Dijkstra. ‘Ze gaan werken op de automatische piloot: mechanisch lachen en vrolijk doen, bijna als een robot.’

Dit wordt surface acting genoemd. Behoorlijk ongezond: sociologe Arlie Hochschild deed begin jaren tachtig onderzoek onder stewardessen en beschrijft in haar boek The managed heart hoe zij door langdurig krampachtig lachen vervreemden van hun eigen emoties en uiteindelijk zelfs een burn-out kunnen krijgen.

Wat werkt: de juiste emoties oproepen

Tegenover surface acting staat deep acting, een techniek die in de theaterwereld ook wordt gebruikt en daar bekendstaat als method acting: je probeert de emoties die bij je rol horen op te roepen en daadwerkelijk te voelen. Dijkstra: ‘Belangrijk is dat je je eerst bewust bent van de emotie die je voelt en de discrepantie met wat je zou moeten voelen, zodat je niet automatisch in surface acting schiet. Daarna ga je op zoek naar de juiste emotie in jezelf, bijvoorbeeld door je in te leven in de klant: wat kan jouw hulp voor hem of haar betekenen?

Deep acting levert niet zozeer energie op, maar kost ook geen extra energie, in tegenstelling tot surface acting, zegt Dijkstra. Sterker nog: onderzoek door de universiteit van Michigan toont aan dat het humeur van buschauffeurs die deep acting toepasten in hun contact met passagiers structureel verbeterde en dat hun productiviteit omhoogging. Terwijl nep-lachende chauffeurs juist steeds somberder werden. Het onderdrukken van negatieve gevoelens maakt ze juist hardnekkiger, concludeerden de onderzoekers.

En trouwens, klanten trappen vaak helemaal niet in surface acting, blijkt uit weer ander onderzoek, ditmaal onder restaurantbezoekers. Voor een hoge klanttevredenheid waren authentiek lachende obers nodig, en geen gemaakt lachende poppetjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Terwijl fysiotherapeut Marianne de fysieke klachten van haar cliënten behandelt, vertellen die vaak openhartig over hun leven. Fijn, vindt Marianne, want met die informatie kan ze hen nog beter helpen.

Sinds kort begeleidt ze een oudere vrouw die revalideert na een knieoperatie. Haar man is overleden, ze heeft geen kinderen en amper sociale contacten. Ze heeft veel pijn en komt de deur haast niet uit. Haar somberte daarover raakt Marianne meer dan haar lief is. Ze begint op te zien tegen de behandelafspraken. Daar voelt ze zich slecht over.

Hoe kan Marianne de emotionele dissonantie opheffen?

A

Hoe kan Marianne de emotionele dissonantie opheffen?
Uit Amerikaans onderzoek onder verpleegkundigen – die ook veel met pijn en verdriet te maken hebben – blijkt dat emotionele besmetting kan leiden tot emotionele uitputting. En tot een daling van de betrokkenheid bij hun werk.

Wat werkt: iets minder compassie voelen

Hulpverleners hebben empathie nodig om hun werk goed te doen, maar moeten leren afstand te nemen als ze last krijgen van de pijn, het verdriet of de stress van een ander, zegt psycholoog Dijkstra. Een manier om dat te doen is door jezelf en de situatie waarin je zit te observeren alsof je naar een tv-scherm kijkt. Of door je heel bewust te richten op aspecten van de persoon tegenover je die positieve emoties oproepen, zoals hoe aardig en behulpzaam hij altijd is.

Maar daarvoor is het wel nodig te onderscheiden welke emoties van jezelf zijn en wanneer je iets oppikt van een ander. Dat onderscheid kunnen maken bleek essentieel voor het emotionele welbevinden van de verpleegkundigen in de eerder genoemde Amerikaanse studie. In opleidingen is daar echter amper aandacht voor, concludeerden de onderzoekers.

Dat is ook de ervaring van psycholoog Dijkstra. ‘De meeste hulpverleners vinden “afstand” een vies woord. En van emotionele besmetting hebben ze nog nooit gehoord. Als ik in een lezing zeg: “doe maar wat minder”, dan reageren ze geschokt. Ze hebben empathie zo hoog in het vaandel staan. Uiteindelijk leren de meesten met vallen en opstaan toch om meer afstand te nemen. En daar helpen ze anderen meer mee dan wanneer ze zelf ook gestrest en somber gestemd raken.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Renée is trots op haar baan als advocaat bij een behoorlijk ambitieus kantoor. De cultuur van keihard werken en niet zeuren past haar goed.

Dat ze de moeizame scheiding waar ze midden in zit, thuis laat, vindt ze vanzelfsprekend. Ze is wel moe, maar redt het allemaal net. Tot ze op een middag een onnozel akkefietje met een collega heeft en volledig door het lint gaat. Daarna zit ze wekenlang thuis, totaal uitgeput.

A

In veel banen spelen emoties helemaal niet zo’n zichtbare rol, daarin wordt vooral een beroep gedaan op iemands cognitieve kwaliteiten: nadenken, schrijven, analyseren – werk dat past in de huidige kenniseconomie. Dat geldt voor advocaten, maar bijvoorbeeld ook voor ict’ers, wetenschappers en analisten. Het werktempo ligt hoog; veel kenniswerkers staan onder druk om voldoende te presteren en te produceren.

In zo’n veeleisende omgeving is weinig ruimte voor emoties – die er natuurlijk wel zijn: emoties die mensen van thuis meenemen of die collega’s of klanten bij ze oproepen. De Britse psychologe Sandi Mann liet in 1999 137 kantoorwerkers een vragenlijst invullen over emotionele arbeid. Zij bleken in bijna eenderde van al hun onderlinge communicatie in hoge mate gevoelens te onderdrukken. ‘Wie veel in zijn hoofd bezig is, voelt zijn emoties op een gegeven moment ook niet goed meer,’ zegt psycholoog Dijkstra. Ze verdwijnen naar de achtergrond en zeuren daar zachtjes door. En op een gegeven moment barst de bom, zoals bij Renée.

Wat werkt: weten wat je voelt

Regelmatig stilstaan bij wat je voelt, helpt al veel om niet af te branden, zegt Dijkstra. ‘Simpelweg bij jezelf opmerken dat je geërgerd bent, verdrietig of boos, in plaats van zo’n emotie in te slikken.’ Dat klinkt simpel, maar is lastig als de werkdruk hoog is en je gestrest bent. ‘Af en toe uit die waan de dag stappen leidt in eerste instantie ook tot een iets lagere productiviteit. Het helpt als je een werkgever hebt die daar het nut van inziet, of er op zijn minst begrip voor kan opbrengen. De kwaliteit van je werk gaat trouwens wél omhoog.’ Verder is sociale steun van collega’s en leidinggevenden belangrijk om jezelf, ook in moeilijke privésituaties zoals die van Renée, overeind te houden. Dijkstra: ‘Het gevoel dat je jezelf kunt zijn op de werkvloer, dat je je verhaal kwijt kunt.’

Maar daar zit een grens aan. ‘Het is een misvatting te denken dat het gezond zou zijn als iedereen al zijn emoties vrij mocht uiten op het werk. Al dat meeleven en samen huilen is goed bedoeld, maar hele afdelingen kunnen erop afbranden omdat collega’s elkaar besmetten met die negatieve emoties, blijkt uit onderzoek. Dat kan zelfs overspringen op andere afdelingen.’ Vertellen dat je je niet zo lekker voelt is dus prima, zo nodig buiten even uitwaaien en daarna weer vriendelijk en welgehumeurd aan het werk. Desnoods met behulp van een beetje deep acting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

invloed van andermans emoties op het werk

A

emotionele belasting kan voortkomen ut emotioneel beladen interacies die werknemrs hebben tijdens hun werk. Emotionele interacties kunnen echter ook motiverend werken voor bvb emotioneel inteligente werknemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gevoelsregels

A

ongeschreven regels over de type emoties die werknemrs dienen te uiten wanneer ze aan het werk zijn. Dit kan gaan over het tonen of onderdrukken van bepaalde emoties.
Er bestaan grote verschillen tussen organisaties in de mate waarin gevoelsregels expliciet en officieel zijn. Werknemrs moeten dus hun eigen gevoelens reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

emotieregulatie

A

werknemers kunnen op verschillende manieren reageren wanneer de emoties die zij ervaren niet in lijn zijn met de emoties die zijn geacht zijn te tonen op het werk:

*deep acting:
ernaar streven hun innerlijke gemoedstoestand te veranderen zodat zij de gewenste emoties gaan ervaren.

*surface acting:
meer oppervlakkige manier van emotieregulatie, bvb enkel stemgelud of gezichtsuitdrukking veranderen

*situatieselectie
of het proactief opzoeken of vermijden van situaties waarin bepaalde emoties worden ervaren.

*situatiemodificatie
een situatie veranderen waardoor men makkelijker de gewenste emotie kan laten zien, bvb strenge kledij bij het geven van een presentatie.

  • De emoties niet aanpassen: dit kan ten koste gaan van de dienstverlening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emotionele dissonantie

A

er is sprake van emotionele dissonantie wanneer de emoties die een werknemer ervaart niet dezelfde zijn als de emoties die worden geuit.

bij regelmatige emotionele dissonantie houdt dat in principe in dat iemand niet zichzelf kan zijn op het werk.
Op langere termijn kan dit leiden tot gevoelens van vervreemding. Emotionele dissonantie wordt daarom gezien als een vorm van werkstress en gaat vaak samen met gevoelens van emotionele uitputting en burn-out klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

consequenties van emotionele arbeid

A

wanneer werknemrs goed omgaan met de emoties van klanten of patiënten, is die voor een organisatie waardevol omdat dit leidt tot een betere dienstverlening en sterkere klantenbinding.
De gevolgen van emotionele arbeid kunnen gezien worden als een reeks feedbackloops: een goede emotieregulatie leidt tot een positieve reactie van een klant, wat vervolgens weer zorgt voor een goed gevoel over zichzelf bij de werknemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

factoren die emotionele arbeid kunnen ondersteunen

A

Deep acting zorgt voor een betere en authentiekere emotie uitingen, wat positief gewaardeerd wordt door klanten en bovendien minder energie kost dan surface acting. Er kunnen echter ook situaties zijn waarin deep acting de minder goede emotieregulatie strategie is.

*Omgevingsfactoren:
-Wanneer werknemers zelf kunnen beslissen op welke manier ze voldoen aan de gevoelsregels van de organisatie, zorgt dit voor authentiekere emotie uitingen en blijkt het aanpassen van de emotionele expressie (surface acting) minder energie te kosten
-ook de sociale steun die een werknemer krijgt tijdens het werk is een belangrijke omgevingsfactor.
Sociale steun is een krachtig middel, want zowel het geven als het krijgen ervan, kan werknemers helpen om op een betere en gezondere manier met emoties te werken.

*persoonsgebonden factoren:
-emotionele intelligentie omschrijft hoe effectief iemand in het algemeen omgaat met de eigen emoties en die van anderen. Emotionele intelligentie leidt tot betere werkprestaties voor bvb verpleegkundige en mensen in de horeca, maar niet voor programmeurs of mensen die werken in de bouw.

*een andere persoonsgebonden factor die het werken met emoties kan vergemakkelijken is self efficacy.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

werk en prive

A

In de twintigste eeuw kwam er steeds meer aandacht voor het zoeken naar de juiste balans tussen het werkende leven en het privéleven. In de literatuur hierover wordt een onderscheid gemaakt tussen de werk-privé-interactie (WPI) en de privé-werkinteractie (PWI). Het werk kan invloed hebben op je privéleven als je bijvoorbeeld thuis voortdurend blijft piekeren over je werk of als je door het vele overwerken niet op tijd thuis bent om je kinderen op bed te leggen (WPI). Andersom kan bijvoorbeeld een flinke ruzie met je partner je concentratievermogen op het werk beïnvloeden (PWI).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de interactie tussen werk en prive WPI

A

Het onderzoek naar werk-privé-interacties (WPI) heeft zich in eerste instantie gericht op de negatieve effecten van deze interactie. De opvatting dat werkende vrouwen minder goed in staat zouden zijn om hun rol als moeder en partner te vervullen dan niet-werkende vrouwen, sloot destijds aan bij de rolconflictbenadering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gelukkig is er rond de eeuwwisseling steeds meer aandacht gekomen voor de positieve effecten die werk op het privéleven kan hebben en andersom. Greenhaus en Powell (2006) spreken in dit kader van rolverrijking, als tegenhanger van rolconflict. In hun theoretisch model benoemen zij verschillende hulpbronnen die van invloed zijn op de WPI. Welke hulpbronnen onderscheiden zij?

A

Greenhaus en Powell (2006) spreken in hun model over rolverrijking over de volgende hulpbronnen:

vaardigheden en zienswijzen, zoals sociale vaardigheden, verschillende perspectieven innemen
psychologische en fysieke hulpbronnen, zoals eigenwaarde en fysieke gezondheid
sociale hulpbronnen, zoals hulp of informatie van anderen
flexibiliteit, zoals flexibele begin- en eindtijden op het werk
materiële hulpbronnen, zoals salaris.

De mate waarin deze hulpbronnen aanwezig zijn in werk of privé zal voornamelijk bepalen hoe goed iemand zich voelt of hoe goed iemand presteert in die rol. Dit heeft vervolgens weer invloed op de andere rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wilensky (1960) veronderstelde dat er waarschijnlijk 3 soorten verbindingen zijn tussen het werk en de prive omgeving

A
  • compensatie
    mensen die geen satisfactie vinden in het ene domein, zullen dat trachten te compenseren door het ontplooien van voor hen waardevolle activiteiten in een ander domein.
  • segmentatie: mensen leiden hun leven in relatief gesloten domeinen , met weinig beïnvloeding over en weer en weinig behoefte aan compensatie.

*interferentie of interactie: (‘spil over’) de ervaren (dis)satisfactie in het ene domein zorgt ook voor (dis)satisfactie in het andere domein.

Er is veel steun voor de interferentiehypothese en weinig voor de compensatie en segmentatiehypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

negatieve werk-prive interactie

A

Iemand ervaart een conflict tussen werk en priverollen wanneer de rolverwachtingen en roleisen van werk en priverollen als onverenigbaar worden ervaren, wat leidt tot stress.
De rolconflict benadering (mbt vrouwen) stelde dat een extra rol ten koste gaat van de eisen en het vervulen van een andere rol (bvb de moederrol).
Deze gedacht was gebaseerd op de schaarste benadering die er vanuit gaat dat mensen beschiken over een beperkte hoeveelheid hulpbronnen, zoals energie tijd en aandacht.
Verschillende typen rolconflicten:
-tijdgerelateeerd rolconflict: als de tijd die aan de ene rol wordt besteed het moeilijk maakt om nog te voldoen aan de verplichtingen binnen de andere rol.
-stressconflict: als stresservaringen in de ene rol de taken in de andere rol bemoeilijken
-gedragsgerelateerd conflict: als gedragingen vereist door de ene rol, de andere rol in de weg staan , bvb thuis even rigide leiding geven als op het werk.
-psychologisch conflict: als iemand mentaal geoccupeerd is in de ene rol terwijl hij fysiek aanwezig is in de andere rol.

Frone (1992) toonde 2 richtingen aan in een rolconflict:
-werk-prive: als werk conflicteert met het uitvoerenvan priverollen
-prive-werkconflict als priverollen het uitvoeren van werkrollen in de weg staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

positieve werk-prive interactie

A

Marks (1977)formuleerde in reactie op rolschaarste theorie zijn rolexpansie theorie: participatie in een rol hoeft niet par se energie te kosten, maar kan ook energie geven, zeker wanneer een rol voldoening en bevestiging inhoudt. Dit kan ook het vervullen van andere rollen ten goede komen.

Barnett (1992): mensen die meerdere rollen vervullen zijn over tijd zowel mentaal als fysiek gezonder dan mensen die een kleiner aantal rollen vervullen.

Greenhouse en Powell (2006): als tegenhanger voor een rolconflict benoemen zij rolverrijking. ook dit kan in 2 richtingen plaatsvinden: van werk naar prive en van prive naar werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

border and boundary theory

A

is de laatste jaren veel aandacht besteed aan de negatieve en positieve gevolgen van het al dan niet integreren/segmenteren van grenzen tussen werk en prive. De meeste studies geven aan dat scheiden van werk en prive minder conflict veroorzaakt maar sommige studies laten ook een positieve kant zien van het integreren van werk en prive.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

work-home resources model

A

er wordt niet gemeten in welke mate rol conflict of verrijking ervaren worden, maar de condities die leiden tot positieve en negatieve interactie worden in kaart gebracht. Zowel in werk als prive kunnen taakeisen ervoor zorgen dat hulpbronnen worden uitgeput, waardoor deze niet meer beschikbaar zijn in het andere domein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

over de plaats van werk prive interactie in de relatie tussen taakeisen en uitkomsten

A

verschillende opvattingen:
-WPI en PWI als mediërende variabelen: deze worden dan beschouwd als variabelen die (deels) kunnen verklaren waarom eisen in het werk en prive domein de gezondheid/welbevinden van mensen beïnvloeden.
-WPI en PWI als oorzaak en gevolg van stressreacties. Het is mogelijk dat ze zowel gevolg als oorzaak zijn van een stressreactie (wederkerige relatie).
WPI en PWI als verklarend proces: interactieprocessen.

24
Q

antecedenten van werk-prive conflict en prive werk conflict

A

potentiële antecedenten in beide domeinen zijn:
-rolstressoren
-rolbetrokkenheid
-sociale ondersteuning
-persoonseigenschappen

25
Q

antecedenten van werk-priveverrijking en prive-werkverrijking.

A

Werk naar prive:
-sociale steun op het werk
-familievriendelijke werkcultuur
-autonomie op het werk
-werkzekerheid

Prive naar werk:
-sociale steun van familie
-huwelijkse status

26
Q

gevolgen van werk-priveconflict en prive-werkconflict

A

onderzoek wijst uit dat werk-prive conflict strain voorspelt, maar dat strain ook werk-priveconflict voorspelt. Een wederkerige relatie.

27
Q

gevolgen van werk-prive verrijking en prive werk verrijking

A

beide blijken positief samen te hangen met tevredenheid over hetleven. Terwijl alleen werk priveverrijking samenhangt met algemene gezondheid en prive werkverrijking niet.

28
Q

werk prive interactie meten

A

er zijn een heel aantal meetinstrumenten beschikbaar Er dient evenwel aandacht te komen voor meer diversiteit in het onderzoek, bvb eenoudergezinnen, lager opgeleiden, minderheden en meer gevarieerde onderzoeksmethodes.

29
Q

recente trends en ontwikkelingen

A

spill-over: interpersoonlijk proces waarbij apecten van werk naar prive overlopen en omgekeerd
cross-over: interpersoonlijk proces waarbj iemands ervaringen en emoties reacties oproepen bij een ander in het andere of hetzelfde domein.

30
Q

smartphone-use and work home interference: the moderating role of social norms and employee work engagement.

A
31
Q

Het onderzoek van Derks et al. bevestigt meerdere hypothesen. Eén daarvan is de hypothese dat de relatie tussen het dagelijks gebruik van de werktelefoon en de dagelijkse WPI minder sterk is voor bevlogen werknemers dan voor niet-bevlogen werknemers. Welke verklaring geven zij hiervoor?

A

In het artikel worden verschillende verklaringen gesuggereerd:

Bevlogen werknemers zijn beter in staat om zich thuis los te maken van het werk.
Bevlogen werknemers maken vaker hun werktaken af tijdens de werkdag, waardoor er minder sprake is van spill-over van werk naar privé.

Het artikel van Derks et al. definieert WPI als een proces van negatieve interactie tussen het werk- en privédomein. In paragraaf 15.2.2 wordt gesproken over een positieve WPI. Greenhaus en Powell (2006) stellen dat er als tegenhanger van rolconflicten ook sprake kan zijn van wederzijdse rolverrijking. Vanuit deze theorie is een mogelijke verklaring dat de oorzaken, gevolgen en correlaten van bevlogenheid op het werk doorwerken in het privédomein en daardoor tot minder negatieve WPI leiden.

32
Q

Het artikel benoemt verschillende type rolconflicten, zoals ook genoemd door Greenhaus en Beutell (1985) in het tekstboek. Op welke manieren kan het gebruik van de mobiele werktelefoon buiten werktijden leiden tot de verschillende typen rolconflict?

A

Greenhaus en Beutell (1985) onderscheiden tijdgerelateerde, stressgerelateerde en gedragsgerelateerde conflicten.

Het tijdgerelateerde conflict ontstaat simpelweg doordat de tijd die de werknemer besteed op zijn werktelefoon niet tegelijkertijd besteed kan worden aan de privésituatie.

Wanneer het telefoongesprek of de app-wisseling leidt tot spanningen, is de kans zeer groot dat na afloop van het gesprek deze spanningen binnen de privésituatie voortduren. De werknemer kan hierdoor meer moeite hebben om thuis te ontspannen (stressgerelateerd conflict).

Als laatste kan er sprake zijn van een gedragsgerelateerd conflict. Wanneer een werknemer zich verplicht voelt om tijdens het avondeten zijn werktelefoon te beantwoorden, en er tegelijkertijd binnen het gezin de regel bestaat om niet tijdens het avondeten te telefoneren, is er sprake van dit type conflict. Het voortdurend wisselen van rollen kan veel energie vragen van de werknemer en daardoor leiden tot een negatieve WPI.

33
Q

smartphone gebruik de hypotheses

A

hypothese 1 Dagelijks smartphone gebruik is positief gerelateerd een dagelijkse werk-prive interactie

Bevestigd: de avonden waarop werknemers hun smartphone het meest gebruikten, werden de hoogste levels van werk-prive interactie gerapporteerd.

hypothese 2 Dagelijks smartphone gebruik is sterker gerelateerd een dagelijkse werk-prive interactie voor werknemers van wie door de supervisor meer (vs minder) wordt verwacht online te blijven.

Bevestigd

hypothese 3 Dagelijks smartphone gbruik is sterker gerelateerd aan dagelijkse werk -prive interactie voor werknemers die collega’s hebben die een sterke (vs zwakke) normen hebben om geconnecteerd te blijven in de avonduren.

Verworpen: de normen van collega’s bleken niet significant de relaties tussen intensief smartphone gebruik en dagelijks werk-prive interactie te modereren. Op dagen dat men normatieve druk ervoer van collega’s om geconnecteerd te blijven, werd evenwel een hogere werk-prive interactie gemeld.

hypothese 4: dagelijks smartphone gebruik is minder sterk gerelateerd aan dagelijkse werk-prive interactie voor geëngageerde (vs niet geëngageerde) werknemers.

Bevestigd: dagelijks werk-engagementblijkt wel degelijk de relatie beïnvloeden tussen dagelijks smartphone gebruik en dagelijkse werk-prive interactie. De hypothese is bevestigd.

34
Q

conclusie smartphone gebruik:

A

supervisors en collega’s zouden geen normen en verwachtingen naar elkaar moeten hebben over bereikbaar zijn buiten de reguliere werktijden. Dit draagt namelijk niet bij aan tevreden werknemers.
Als men zich daarentegen focust op het individu zijn/haar flexibiliteit om op elk gewenst tijdstip en plaats te werken dan heeft men veel meeer kans op betrokken werknemers die er in vrijheid voor kiezen om te werken buiten de reguliere werktijden. Op het einde profiteren supervisors en werknemers allebei van enthousiaste, gezonde en mobiele werknemers.

35
Q

De Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) stelt in de Multidisciplinaire Richtlijn Werk-Privé Balans dat de Survey Werk-thuis Interferentie NijmeGen (SWING) (Geurts et al., 2005) een voldoende betrouwbare meting geeft van een eventuele werk-privéverstoring.

A

Het achtergronddocument bij deze richtlijn geeft aan dat de frequentieverdeling van een verstoorde werk-privébalans scheef verdeeld is. Bij een indeling in drie gelijke groepen met een laag, midden of hoog verstoorde werk-privébalans, zien we dat de hoogste 33 procent een score van 2 of hoger heeft. Dat betekent dat 333 van de 1.000 werknemers aangeeft regelmatig, vaak of altijd een verstoorde werk-privébalans te ervaren. De gemiddelde score van een verstoorde werk-privébalans is in Nederland 1.81 op een vijfpuntsschaal.

36
Q

Persoonlijkheid, werkstress en gezondheid

A

Hoe je als mens in elkaar zit, heeft invloed op je eigen beleving van stressvolle situaties en van de mate van gezondheid. Zo zal bijvoorbeeld iemand met een groot vertrouwen in eigen kunnen minder snel gestresst raken bij het uitvoeren van een taak met hoge eisen.
Hoofdstuk 16 van het tekstboek bespreekt hoe persoonlijkheid, werkstress en gezondheid met elkaar samenhangen. Er wordt gesproken over objectieve stressoren en de subjectieve beleving van die factoren. Bij objectieve factoren kun je denken aan hoge tijdsdruk, lastige klanten, overuren of tegenvallende resultaten. Persoonlijkheid speelt een rol bij de beleving van die objectieve stressoren. Verschillende persoonlijkheidstrekken komen aan bod, die blijkens onderzoek verband houden met de beleving van stressvolle situaties. Ook worden de praktische implicaties hiervan voor de praktijk kort toegelicht.

37
Q

Op welke manieren beïnvloedt persoonlijkheid het ervaren van objectieve stressoren en het effect daarvan op de gezondheid?

A

-Voorafgaand aan de objectieve stressor beïnvloedt de persoonlijkheid de keuze van de omgeving en daarmee de kans op het voorkomen van stressoren.
-De persoonlijkheid bepaalt wat de subjectieve beleving is van de stressor. Oftewel, -wordt een objectieve stressvolle situatie ook als stressvol ervaren?
-De mate waarin gereageerd wordt op stress (de stressreactie) wordt ook beïnvloed door de persoonlijkheid.
-Uit onderzoek blijkt ook dat de persoonlijkheid van invloed is op de gevolgen van de stressreacties voor de gezondheid.

38
Q

In paragraaf 16.5 wordt kort stilgestaan bij de implicaties van de kennis over de samenhang tussen persoonlijkheid, werkstress en gezondheid. Deze kennis kan helpen bij het vormgeven van interventies die de nadelige gevolgen voor de gezondheid minimaliseren.

Persoonlijkheid lijkt via werkgerelateerde stress van invloed te zijn op de gezondheid. Welk type interventies kunnen ingezet worden om deze negatieve invloed te verminderen?

A

interventies gericht op het reduceren van stress
interventies gericht op het versterken van hulpbronnen
interventies gericht op een goede afstemming tussen een persoon en een organisatie
Omdat het effect van bovengenoemde interventies ook weer afhankelijk zal zijn van de persoonlijkheid is het van belang de interventie individueel in te zetten.

39
Q

Welke big five-persoonlijkheidskenmerken herken je in het verhaal van Mechtild en welke verbanden van deze persoonlijkheidskenmerken met stress zijn uit onderzoek gebleken?

A

Mechtild spreekt over zorgzaamheid, perfectionisme, het stellen van hoge eisen en een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Deze kenmerken passen bij de big five-persoonlijkheidskenmerken vriendelijkheid en conscientieusheid.

Conscientieusheid: uit onderzoek komen aanwijzingen dat deze factor samenhangt met de dimensie persoonlijke bekwaamheid van het burn-outsyndroom.

Vriendelijkheid: volgens onderzoek hangt deze factor negatief samen met stressreacties en met burn-out. De neiging van vriendelijke personen om sterk op anderen gericht te zijn, lijkt negatief samen te hangen met depersonalisatie.

40
Q

Zoals Mechtild aangeeft in haar interview, komen bepaalde persoonlijkheidskenmerken regelmatig voor bij mensen die last hebben van burn-outklachten. In het onderzoek naar de relatie tussen de big five-persoonlijkheidskenmerken en burn-out worden niet altijd consistente resultaten gevonden en is er geen duidelijke onderliggende theorie.

Smith, Barratt en Hirvo gebruiken in hun onderzoek de theorie van Block om een relatie te leggen tussen persoonlijkheidstypen enerzijds en vatbaar zijn voor burn-out of bevlogenheid anderzijds.

Burned out or engaged at work? The role of self‐regulatory personality profiles.

In het artikel wordt gesproken over de zogenaamde “RUO typology”. Welke persoonlijkheidstypen worden onderscheiden?

A

In dit artikel wordt gesproken over verschillende persoonlijkheidstypen, waarbij er van drie typen verwacht wordt dat ze in het onderzoek herkenbaar zullen zijn. Deze typen kunnen gerelateerd worden aan de volgende big five-factoren:

Het resilient type: dit type kenmerkt zich door een lage score op de factor neuroticisme en hoge scores op de andere vier factoren.
Het undercontrolled type: dit type kenmerkt zich door een hoge mate van neuroticisme en lage mate van conscientieusheid en vriendelijkheid.
Het overcontrolled type: dit type wordt gekarakteriseerd door een hoge mate van neuroticisme en een lage score op extraversie.

Welke verwachtingen worden in het artikel uitgesproken over de relatie tussen de bovengenoemde persoonlijkheidstypen enerzijds en burn-out en werkbevlogenheid anderzijds?In het artikel worden de volgende hypothesen gesteld:

De drie meest voorkomende persoonlijkheidsprofielen, resilient, undercontroller en overcontroller zullen in het onderzoek zichtbaar zijn.
Undercontrollers en overcontrollers ervaren relatief lage niveaus van werkbevlogenheid, terwijl resilients hoge niveaus van werkbevlogenheid ervaren.
Undercontrollers en overcontrollers ervaren een relatief hoge mate van burn-out, terwijl resilients een relatief lage mate van burn-out ervaren.

41
Q

conclusies hypothesen 3 typen

A

Ad 1: De drie persoonlijkheidsprofielen worden gevonden. Daarnaast komt nog een vierde profiel naar voren, die de naam ‘reserved’ of ‘resilient overcontroller’ krijgt. Dit profiel kenmerkt zich door een lage openness (intellect/autonomie), een laag neuroticisme en lage extraversie. De hypothese wordt dus aangenomen en aangevuld met het vierde profiel.
Ad 2: In vergelijking met het resilient profiel, ervaren de undercontrollers en de overcontrollers een relatief lage mate van werkbevlogenheid. De hypothese wordt dus aangenomen.
Ad 3: In vergelijking met het resilient profiel, ervaren de undercontrollers en de overcontrollers relatief meer burn-outklachten. De hypothese wordt dus aangenomen.

42
Q

Procesmodellen

A

in iedere functie is er sprake van objectieve stressoren. Hoe individuen deze objectieve stressoren beleven, wordt de subjectieve beleving van stress genoemd.
Deze subjectieve beleving leidt op termijn tot fysiologische en psychologische stress reacties die op lange termijn negatieve gevolgen kunnen hebben voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid.
De manier waarop objectieve stressoren de gezondheid beInvloeden wordt bepaald door:
-omgevingsfactoren, bvb organisatie structuur, sociale steun
-individuele verschilvariabelen, persoonlijkheid.

43
Q

type A gedrag en type B persoonlijkheid

A

type A gedrag wordt vaak in verband gebracht met stress en gezondheid.
Dit verwijst naar een gedragspatroon met extreme prestatiegerichtheid en wedijver, ongeduldigheid, geprikkeldheid, een cynische houding, snel spreken en snelle motoriek. Het type a gedragspatroon lijkt samen te hangen met de ontwikkeling van hart en vaatziektes.

De type B persoonlijkheid is de rustige en ontspannen tegenhanger van type A

1/persoonlijkheid kan de de selectie van omgevingen en daarmee de blootstelling aan objectieve stressfactoren beïnvloeden.

2/persoonlijkheid lijkt van invloed op de mate waarin een objectieve stressor subjectief als stressvol wordt ervaren.

3/persoonlijkheid lijkt een rol te spelen bij de gevolgen van stressreacties voor de gezondheid.

4/persoonlijkheid kan de stressreactiebeïnvloeden

44
Q

ziektegeneigde persoonlijkheidstypes

A

de persoonlijkheid kan direct invloed uitoefenen op de gezondheid, zonder dat er sprake is van stress op het werk, bvb type a is belast met fysieke kwetsbaarheid die sneller leidt tot hart en vaatziektes

45
Q

er zijn 3 modellen die de relatie tussen persoonlijkheid en werkstress enerzijds en de gezondheidsuitkomsten anderzijds beschrijven.

A

*additief model: er zijn onafhankelijke effecten van persoonlijkheid en werkomgeving op gezondheidsuitkomsten, bvb zowel type a gedrag, als werken inploegen leiden tot gezondheidsproblemen.
*buffer-en kwetsbaarheidsmodel: er is een negatieve relatie tussen stress en gezondheid voor mensen die hoog dan wel laag op de desbetreffende eigenschap scoren bvb extraverten hebben veel behoefte aan prikkels, introverten aan weinig prikkels uit de omgeving.
*persoon-omgeving fit model: een fit tussen persoon en omgeving leidt naar een hoger niveau van gezondheid of welbevinden dan bij een misfit, bvb een introvert voelt zich beter in een omgeving van onderstimulatie.

Statistisch gezien is er bij het additief model sprake van onafhankelijke hoofdeffecten van persoonlijkheid en werkstressor. Bij andere modellen is er een interactie effect tussen beide variablen.

46
Q

De conservation of resources theory

A

combineert elementen van de PE-fit benadering en het buffer-en kwetsbaarheidsmodel en is gebaseerd op de aanname dat mensen voortdurend gericht zijn op het bekomen, beschermen en opbouwen van hulpbronnen (resources) om effectief met stress om te gaan. Stress is dan te verklaren vanuit de (dreiging) om hulpbronnen kwijt te geraken of vanuit iemands gevoel dat een inverstering om hulpbronnen te verkrijgen niet het gewenste effect heeft.

47
Q

relevante persoonlijkheidstrekken

A

specifieke of lagere orde eigenschappen die een relatie hebben tot stress:
-beheersingsoriëntatie, locus of control
-gehardheid, hardiness
-gevoel van coherentie, sense of coherence
-eigen effectiviteit, self efficacy
-zelfwaardering
-dispositioneel optimisme
-emotionele intelligentie

48
Q

beheersingsoriëntatie

A

een interne locus of control hangt samen met een neiging tot probleemgericht coping met stress. Deze mensen schrijven hun prestaties , vooral toe aan hun eigen bekwaamheden, inspanning en risicobereidheid.

Mensen met een externe locus of control schrijven gebeurtenissen toe aan invloedrijke anderen.
In de attributietheorie wordt onderscheid gemaakt tussen
-het intern of extern toeschrijven van gebeurtenissen
-het toeschrijven van gebeurtenissen aan stabiel of veranderlijke factoren
-gebeurtenissen toeschrijven aan specifieke dan wel globale factoren.

Kwetsbare attributiestijl: negatieve gebeurtenissen toeschrijven aan interne stabiele en globale oorzaken en positieve gebeurtenissen toeschrijven aan externe, veranderlijke en specifieke oorzaken. Zo’n stijl heeft een negatieve invloed o het welbevinden.

49
Q

gehardheid

A

Hardineess omvat 3 componenten:

-betrokkenheid bij dagelijkse activiteiten
-gevoel van controel over de gebeurtenissen
-uitdaging openstaan voor verandering
Geharde personen ervaren situaties als minder stressvol dankzij deze 3 kenmerken, ze vertonen copingreacties die de negatieve effecten van stressvolle situaties minimaliseren.

50
Q

gevoel van coherentie

A

-het gevoel dat de omgeving voorspelbaar is (begrijpelijkheid)
-het gevoel dat men zelf de hulpbronnen heeft om problemen in de omgeving te hanteren (hanteerbaarheid)
-het gevoel dat de eisen die vanuit de omgeving gesteld worden een betekenisvolle uitdaging vormen en dat men daardoor zelf de moeite waard is.

Het gevoel van coherentie beschermt bvb tegen de negatieve effecten van overwerk op iemands mentale gezondheid. Dit persoonlijkheidskenmerk lijkt minder staboiel te zijn dan de andere besproken lagere orde eigenschappen.

51
Q

eigen effectiviteit

A

self efficiacy is de overtuiging van een persoon dat hij zelf in staat is bepaald gedrag te vertonen dat leidt tot de gewenste uitkomst, Bandura (2001). Dit vertrouwen in het eigen kunnen hangt samen met gezondheid en welbevinden.

52
Q

optimisme

A

de neiging positieve verwachtingen te hebben met betrekking tot dingen die je zullen overkomen. Doorgaans wordt dit gemeten met de life orientation test LOT.
Optimisten gebruiken vooral actieve copingstategieën, terwijl pessimisten meer geneigd zijn tot vermijdingsgedrag.
De samenhang tussen optimisme en welbevinden lijkt grotendeels toe te schrijven aan dit verschil in coping gedrag.
Rioli en Savicki (2003) vonden dat de bufferende werking van werkgerelateerde hulpbronnen tegen burn-out (bvb autonomie, steun,..) alleen optrad bij medewerkers die hoog scoorden op optimisme.

53
Q

emotionele inteligentie

A

verwijst naar de capaciteit om de eigen gevoelens en die van anderen te herkennen en te begrijpen, en om goed om te gaan met de eigen emoties en die van anderen. Onderzoek toont aan dat emotionele intelligentie samenhangt met lagere scores op indicatoren voor burn-out.

54
Q

Type-A

A

De neiging snel en vaak boos te worden en een cynische houding lijken de componenten te zin verantwoordelijk voor de realtie van typ-A gedrag met hart en vaatziektes, dit wordt ook wel de hostiliteitscomponent van type-A gedrag genoemd.
Longtidunaal onderzoek wees uit dat type-A gedrag positief samenhangt met de emotionele uitputtingscomponent van burn-out.

55
Q

Hoge ordere eigenschappen: Big Five

A

-extravertie
-vriendelijkheid
-concientieusheid
-emotionele stabiliteit
-intellect/autonomie (openheid)

56
Q

voorspellers van satisfactie en welbevinden in werksituaties

A
  • extraversie: hangt samen met rationeel, planmatig en probleemgericht copinggedrag en met zoeken naar sociale steun en positief heretiketteren, dus een hoger psychisch welbevinden met een bufferende werking op werkgerelateerde stress.
    *emotionele stabiliteit wordt in onderzoek naar stress in negatieve termen aangeduid als neuroticisme, verwijzend naar emotionele kwetsbaarheid en een algemene neiging om met sterk negatieve emoties tereageren op levens en werkstressoren.
    Neurotische individuen vertonen sterkere stressreacties en zijn sneller geneigd anderen te depersonaliseren. Neuroticisme hangt ook samen met ineffectieve copingstategieën, bvb ontkenning, wishfull thinking en zelfkritiek.

Ook andere Big Five factoren zijn in mindere mate in verband gebracht met stressreacties:
-vriendelijkheid lijkt negatief samen te hangen met depersonalisatie
-conscientieusheid wordt in verband gebracht met de toepassing van probleemgerichte copingstategieën en lijkt samen te hangen met levensverwachting
-intellect/autonomie (openheid) is grotendeels ongerelateerd aan coping, maar hangt samen met flexibele, verbeeldingsvolle benadering van stressvolle situaties en het gebruik van humor om stress tegen te gaan. Hierdoor zijn stressreacties minder sterk.

Hofstee (2001) beschrijft een P-factor van de big five die geïnterpreteerd kan worden als coping /competentie in de zin van het adequaat reageren op situaties ook wel stress bestendigheid. Eigenschappen gescoord in de positieve richting met een evolutionaire functie: adequaat kunnen reageren op allerlei situaties verhoogt immers de overlevingskansen van een individu —> sociale intelligentie

57
Q

burn-out en bevlogenheid krijgen steeds meer empirische aandacht als negatieve en positieve indicatoren van arbeidstevredenheid, die niet enkel aangeven of ieand louter gezond is, maar ook productief op het werk.
In dezelfde werkcontext kunnen mensen verschillende niveaus van burn-out en bevlogenheid ervaren. Velen hebben persoonlijkheid aangewezen als een factor die hier aan bijdraagt.

A

Bock (2002): theorie van personlijkheid en zelfregulering: de big five personlijkheidskenmerken zouden kunnen relateren aan burn-out en bevlogenheid omdat ze informatie verschaffen over hoe iemand zelf reguleert.

RUO typologie
-resilient laag op neuroticisme de rest hoog
-undercontrollers lage conscientieusheid en vriendelijkheid, hoger neuroticisme
-overcontrollers hoog in neuroticisme laag op extraversie

Hypothese 1 3 profielen -
Een 4e profiel kwam in onderzoek naar voren:
-reserved: past niet in de RUO typologie, relatief lage niveaus op alle kenmerken
behalve conscientieusheid.

Hypothese 2 overcontrollers en undercontrollers zullen relatief lage niveaus van bevlogenheid/weinig engagement ervaren terwijl resilients hoge niveaus van bevlogenheid zullen ervaren. V

Hypothese 3 over en undercontrollers zullen relatief hoge niveaus van burn-out ervaren terwijl resilients lage niveaus van burn-out zullen ervaren.

Under en overcontrollers voorspellen positief burn out, wat hypothese 3 ondersteunt.
Resilients voorspellen wel negatief burn out.