Thema 6 Flashcards

(36 cards)

1
Q

abrupt

A

Heel plotseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

allengs

A

Langzamerhand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het dialect

A

Een taal die in een bepaalde streek wordt gesproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de standaardtaal

A

De officiële taal van een land. Deze taal wordt bijvoorbeeld gebruikt in kranten en in het journaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

grotendeels

A

Voor het grootste gedeelte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

krampachtig

A

Met meer inspanning of moeite dan nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aanvaardbaar

A

Iets wat je kunt aannemen of accepteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verwant zijn aan

A

Familie zijn van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

afleiden van

A

Woorden maken van andere woorden, vaak uit een andere taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de wereldtaal

A

Een taal die in landen over de hele wereld wordt gesproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

je groen en geel ergeren

A

Je heel erg aan iets of iemand storen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een koekje van eigen deeg krijgen

A

Vervelend behandeld worden, nadat je hetzelfde bij iemand anders hebt gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de uitdrukking

A

Een vast groepje van woorden of een zin met een figuurlijke betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het gezegde

A

Een vast groepje woorden met een figuurlijke betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lyrisch zijn over

A

Iets heel geweldig of fantastisch vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

walgen van

A

Iets heel vies of heel vervelend vinden.

17
Q

de dwaas

A

iemand die gekke dingen doet

18
Q

bizar

A

Heel erg vreemd.

19
Q

beschaafd

A

Goed opgevoed, volgens de regels.

20
Q

de suggestie

21
Q

bekakt

A

overdreven deftig

22
Q

genant

A

Om je voor te schamen.

23
Q

tevens

24
Q

iemand op het verkeerde been zetten

A

Je geeft iemand een verkeerde indruk van iets, waardoor hij iets gaat denken wat helemaal niet klopt.

25
de verrijking
Iets waar je als persoon beter van wordt, in de vorm van geld of een ervaring.
26
de verarming
Iets waar je als persoon slechter, armer van wordt
27
de straattaal
een taal met eigen woorden en zinnen die jongeren onder elkaar gebruiken
28
de codetaal
De geheimtaal.
29
de vaktaal
De taal die mensen met hetzelfde beroep (vak) met elkaar gebruiken.
30
teren op
Genoeg hebben aan.
31
de mengelmoes
van alles door elkaar
32
stellen
Beweren, zeggen dat iets zo is.
33
absurd
Heel erg raar, belachelijk.
34
wijten aan
De schuld leggen bij.
35
stukje bij beetje
Langzaam en geleidelijk.
36
naar hartenlust
Zoveel je maar wilt.