Theorieën van depressie (week 1) Flashcards

1
Q

Hopelessness theory (Abrahamson)

A
  • Hopelessness is een proximaal voldoende oorzaak van depressieve symptomen
  • Symptomen: verdriet, vertraagde initiatie van vrijwillige responses, suïcidaliteit, lage energie, apathie, psychomotorische retardatie, slaapverstoring, slechte concentratie en stemmings-verergende negatieve cognitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hopelessness

A

De verwachting dat erg gewilde uitkomsten niet voorkomen of dat erg aversieve uitkomsten wel voorkomen en dat iemand die situatie niet kan veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer komt hopeloosheid voor? (werking van theorie)

A

Er zijn 3 soorten inferenties die mensen maken als ze negatieve gebeurtenissen meemaken: causale attributies, afgeleide consequenties en afgeleide karateristieken over de zelf.
Hopeloosheid, en dus depressieve symptomen, komen dus voor als:
1. De gebeurtenissen toegeschreven worden aan stabiele en globale oorzaken en als belangrijk worden gezien
bv: Kim heeft een onvoldoende voor een toets, dit schrijft ze toe aan haar lage intelligentie
2. Er gedacht wordt dat de tot andere negatieve gevolgen zullen leiden
bv: Ze kan nu niet meer toegelaten worden op geneeskunde
3. Er gedacht wordt dat de persoon onwaardig of gebrekkig is
bv: Ze heeft onvoldoende dus ze is waardeloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Depressogenic inferential style

A
  1. De situatie wordt toegeschreven aan stabiele, globale oorzaken
  2. Gedacht wordt dat het meer negatieve gevolgen heeft
  3. Gedacht wordt dat de persoon zelf onwaardig of gebrekkig is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cognitive theory (Beck)

A

Depressogenic self-schemata zorgen voor een negatieve cognitieve triad en dat kan weer zorgen voor depressie.
Als de depressogenic self-schemata geactiveerd wordt door negatieve levensgebeurtenissen (stress), generen ze specifieke negatieve cognities (automatische gedachten) die de vorm aannemen van de negative cognitive triad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Negative cognitive triad

A

Overmatig pessimistische perspectieven over de zelf, de wereld en de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Positieve blokkade

A

Er wordt een minder positieve emotie waargenomen tijdens een plezierige gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sociotropy

A

Mensen die waarde hechten aan sociale relaties, intimiteit en acceptatie van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Overeenkomsten van de Hopelessness en Beck’s theorie

A
  1. Rol van cognitie
  2. Cognitieve gevoeligheidshypothese
  3. Volgorde van negatieve inferenties
  4. Depressie is heterogeen en heeft subtypen, expliciet (hopelessness) impliciet (Beck)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cognitieve gevoeligheidshypothese

A

Negatieve cognitieve patronen verhoogt iemands gevoeligheid voor depressie als ze negatieve levensgebeurtenissen ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cognitieve processen

A

Operaties van het cognitieve systeem zoals informationele encoding, retrieval en aandacht toewijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cognitieve producten

A

Het eindresultaat van de operaties van het cognitieve informatieverwerkingssysteem en bevatten cognities en gedachten die het individu ervaart (inferenties van de hopelessness theory)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verschillen tussen de twee theorieën

A
  1. Hopelessness theory stelt dat depressieve en niet-depressieve cognitie verschilt in inhoud, Becks theorie stelt dat er verschil zit in proces en inhoud
  2. Becks theorie stelt dat inferentieproces bij depressieven schema-gedreven is en bij niet-depressieven data-gedreven
  3. Becks theorie stelt dus dat de depressieve cognitie is verstoord, hopelessness niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Remitted depression paradigm

A

De cognitieve patronen van depressieve mensen worden onderzocht tijdens de depressie en later als de depressie is verminderd. Als negatieve cognitieve patronen zorgen voor gevoeligheid voor depressie, is het een soort eigenschap (trait) en blijven ze ook bestaan na het einde van de episode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Behavioral high-risk design

A

(BETER), Er worden mensen onderzocht die de stoornis niet hebben, maar die wel een hoog of laag risico ervoor hebben. Mensen worden geselecteerd op basis van veronderstelde psychologische, i.p.v. genetische, gevoeligheid.
Er wordt gekeken naar de kans op depressie in het verleden (retrospectief) en in de toekomst (prospectief), prospectief is beter want de gevoeligheid in het verleden kan een litteken zijn van een voorgaande depressieve episode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tirtratiemodel van gevoeligheid-stressrelaties

A

Lage doseringen van stress zijn voldoende om depressie te triggeren in cognitief gevoelige mensen, terwijl hoge doseringen depressie uitlokken in ongevoelige mensen

16
Q

Depressief realisme-effect

A

Depressieve mensen zijn accurater dan niet-depressieve mensen

17
Q

CIIT en interpersoonlijke focus

A

Het beschouwt psychologische functies als dynamische interacties tussen het zelf en anderen, waarbij de nadruk ligt op terugkerende patronen binnen interpersoonlijke situaties

18
Q

CIIT en keuzevrijheid en communiedimensies

A

CIIT organiseert interpersoonlijk functioneren met behulp van de dimensies van keuzevrijheid (vooruit komen en controle) en gemeenschap (met andere opschieten en dicht bij anderen zijn). De organisatie is vertegenwoordigd in het interpersoonlijk circumplex, waardoor een nauwkeurige analyse van interpersoonlijk gedrag mogelijk wordt

19
Q

CIIT en consistentie structuur op verschillende niveaus

A

Organiseert het functioneren op verschillende energieniveaus, zoals motieven, relatief stabiele eigenschappen en specifiek gedrag

20
Q

CIIT en motieven drijven gedrag

A

CIIT stelt dat interpersoonlijk gedrag wordt gedreven door bevredigende agentische en gemeenschappelijke motieven.

21
Q

CIIT en interpersoonlijke transactiecyclus

A

CIIT introduceert het concept van de ‘interpersoonlijke transactiecyclus’, die probablistische verwachtingen bied voor gedragspatronen en falsifieerbare voorspellingen over gedragssequenties

22
Q

CIIT en afwijking

A

Aanhoudende afwijkingen van verwachte interpersoonlijke patronen worden beschouwd als indicatief voor psychopathologie. Zowel vergelijken tussen personen als vergelijkingen binnen personen zijn cruciaal voor het identificeren van onaangepast functioneren

23
Q
A