toetsweek 2 begrippen Flashcards

(75 cards)

1
Q

accommoderen

A

het platter en boller worden van de ooglenss

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bewegingszenuw

A

zenuwen die vanaf de hersenen naar spieren lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bewust

A

als je merkt wat je precies waarneemt; als het bericht uit een zintuig daar is aangekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bijziend

A

als je alleen van dichtbij scherp kunt zien (te lange oogbol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

blinde vlek

A

plaats waar de oogzenuw aan de oogbol zit; hier zit geen netvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bolle lens

A

hiermee zie je voorwerpen van dichtbij scherp; een + bril heeft bolle lenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bovenste gehoorgrens

A

hoogste toon die organismen kunnen horen; voor mensen is deze 20 000 hertz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

buis van Eustachius

A

buis die trommelholte en keelholte met elkaar verbindt; regelt dat de druk van lucht (luchtdruk) aan beide kanten van het trommelvlies even groot is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

decibels

A

je drukt het geluidsniveau uit in aantal decibels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diepte zien

A

doordat je met je linkeroog een iets ander beeld waarneemt met je rechteroog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geheugen

A

deel van de grote hersenen waarmee je informatie onthoudt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gehoorbeentjes

A

hamer, aambeeld, stijgbeugel; geven de trillingen van het trommelvlies door aan het slakkenhuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gehoorbereik

A

frequentiebereik van het gehoor van organismen; voor mensen ligt deze tussen de 20 en 20 000 hertz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gehoorgang

A

hierin komt het opgevangen geluid vanuit de oorschelpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gehoorzintuig

A

in het oor; is gevoelig voor de prikkel geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gehoorzenuw

A

hierdoor gaan impulsen vanuit het slakkenhuis naar je hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gele vlek

A

deel van het netvlies met veel kegeltjes; met dat deel zie je het best

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

geluid

A

trillende lucht;prikkel voor het slakkenhuis (gehoorzintuig) in je oren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geluidsniveau

A

hoe hard het geluid is; je meet het geluidsniveau in decibels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

geurstoffen

A

stoffen (gassen) in de lucht, die het reukzintuig in de neus prikkelen; ook voedingsmiddelen geven geurstoffen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gevoelszenuwen

A

zenuwen die vanaf zintuigen naar de hersenen lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gezichtszintuig

A

in het oog; is gevoelig voor de prikkel licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

glasachtig lichaam

A

soort gevulling van het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

harde oogvlies

A

de buitenste laag van het oog; beschermt alles wat binnenin het oog licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
hersencentrum
deel van de hersenschors van de grote hersenen waar de impulsen uit zintuigen verwerkt worden (bewustwording) of waar bewegingen als reactie op waarnemingen ontstaan
25
hersenen
orgaan waar de berichten vanuit je zintuigen aankomen; in de hersenen word je je bewust van wat je waarneemt en met je hersenen beslis je hoe je reageert
26
hertz
bij geluid; aantal trillingen per seconden
27
holle lens
hiermee zie je voorwerpen van veraf scherp; een - bril heeft holle lensen
28
hoornvlies
doorzichtige deel van het harde oogvlies
29
impulsen
ontstaan in een zintuig uit een prikkel; impulsen haan via zenuwen naar je hersenen en vanuit je hersenen gaan impulsen via zenuwen naar je spieren
30
iris
gekleurde deel van het vaatvlies
31
kegeltjes
zintuigcellen in het netvlies voor het zien van kleuren; er zijn drie typen: voor rood, blauw en groen licht
32
koudezintuigen
zintuigen in je huid, tong, lippen en mondholte; zijn gevoelig voor de prikkel 'lage temperatuur'
33
lens
zorgt voor een scherp beeld op het netvlies
34
lichtzintuig
ander woord voor gezichtszintuig; het netvlies in elk oog, waarmee je de prikkel 'licht' opvangt
35
middenoorontsteking
de trommelholte raakt ontstoken door ziekteverwekkers, die bijvoorbeeld via de buis van Eustachius in de trommelholte komen
36
nabijheidspunt
dichtstbijzijnde punt waar je een voorwerp nog net scherp kunt zien
37
netvlies
binnenste laag in het oog; het lichtzintuig met daarin de lichtgevoelige zintuigcellen die de prikkel licht opvangen en omzetten in impulsen
38
neusslijmvlies
zit in je neusholte en houdt de neusholte vochtig; bovenin it het reukzintuig
39
onderste gehoorgrens
laagste toon die organismen kunnen horen; voor mensen is deze 20 Hz
40
oogkassen
holtes in je schedel waarin je ogen zitten
41
oogleden
verspreiden traanvocht over je ogen en beschermen je ogen tegen stof en zweet
42
oogwit
ligt om de iris heen; is het deel van het harde oogvlies dat je kunt zien
43
oogzenuw
hierdoor gaan impulsen vanuit het netvlies naar de hersenen
44
oorschelp
deel van het oor dat je aan de buitenkant ziet; vangt geluidstrillingen soepel houdt
45
pijnzintuigen
in de huid en andere plekken van je lichaam; zijn gevoelig voor de prikkel 'pijn'
46
platte lens
hiermee zie je voorwerpen van veraf scherp; een - bril heeft platte lenzen
47
prikkel
informatie uit je omgeving; verandering waarop een organisme kan reageren
48
proeven
de hersenen combineren de informatie van je smaak zintuigen en van je reukzintuig
49
pupil
opening in de iris die bij weinig licht groter wordt en bij veel licht kleiner wordt
50
pupilreflex
groter worden van je pupillen bij weinig licht en kleiner worden van je pupillen bij veel licht; gebeurt door lengtespiertjes en een kringspiertje in de iris
51
reageren
iets doen na verwerking van impulsen uit de zintuigen
52
reukzintuig
ligt in het neusslijmvlies bovenin je neus; is gevoelig voor de prikkel 'geur' ; je orieft eten door de combinatie van geurstoffen en smaakstoffen uit het eten
53
ruggenmerg
deel van het zenuwstelsel dat in de wervelkolom ligt; via je ruggenmerg gaan impulsen van zintuigen naar de hersenen en van de hersenen naar spieren
54
slakkenhuis
dit is het gehoorzintuig; hierin zit vloeistof en zintuigcellen met haartjes die trillingen omzetten in impulsen voor de hersen
55
smaakpapillen
stoffen in je eten die de smaakzintuigen op de tong prikkelen
56
smaakzintuigen
zintuigen op je tong waarme je zout, zuur, zoet, bitten en umani (hartig) waarneemt; voor elke smaak is er één soort smaakzintuig
56
smaakstoffen
stoffen in je eten die de smaakzintuigen op de tong pirkkelen
57
staafjes
zintuigcellen die 's avonds en 's nachts bij weinig licht werken en waarmee je zwart, wit en grijstinten ziet
58
straallichaam
kringspier om de ooglens, die de lens boller en platter kan maken
59
tastzintuigen
zintuigen in je huid, tong, lippen en mondholte; zijn gevoelig voor de prikkel 'hoe voelt een voorwerp aan'
60
traanbuis
hierdoor stroomt traanvocht met vuil vanuit je ogen naar je neus
61
traanklier
klier boven je oog; maakt traanvocht dat je ogen tegen uitdrogen beschermt en het stof wegspoelt
62
traanvocht
vocht uit traanklieren; voorkomt uitdrogen van het oog, spoelt stof en vuiltjes weg en werkt ontsmettend
63
trommelholte
holte achter het trommelvlies waarin de ggehoorbeentjes liggen
64
trommelvlies
dun 'vel' dat aan het einde van de gehoorgang ligt en gaat trilleen door geluidstrillingen
65
umami
hartige smaak van voedsel; de smaak van vlees
66
vaatvlies
middelste laag in het oog, waarin veel bloedvaatjes liggen
67
verziend
als je alleen in de verte scherp kunt zien (te korte oogbol)
68
warmtezintuigen
zintuigen in de huid, tong, lippen en mondholte; zijn gevoelig voor de prikkel 'hogere temperatuur'
69
wenkbrauwen
haren boven je ogen, die je ogen tegen stof en zweer beschermen
70
wimpers
haren aan de oogleden, die je ogen tegen stof en zweet beschermen
71
zenuwen
dunne 'draden' die door je hele lichaam verspreid liggen; dat zijn de lange uitlopers van zenuwcellen, waarlangs impulsen worden vervoerd
72
zenuwstelsel
bestaat uit zenuwen, ruggenmerg en hersenen
73
zintuigen
(delen van) organen die prikkels opvangen en omzetten in impulsen