trajet 3 Flashcards
1
Q
het abonnement
A
l’abonnement
2
Q
de activiteit
A
l’activité
3
Q
het voordeel
A
l’avantage
4
Q
de bib
A
la bibliothèque
5
Q
de communicatie
A
la communication
6
Q
de ontwikkeling
A
le développement
7
Q
het nadeel
A
l’inconvénient
8
Q
het interview
A
l’interview
9
Q
de brief
A
la lettre
10
Q
het boek
A
le livre
11
Q
de boodschap/ bericht
A
le message
12
Q
het publiek
A
le public
13
Q
de doelgroep
A
le public cible
14
Q
prettig
A
amusant(e)
15
Q
dom
A
bête
16
Q
interessant
A
intéressant(e)
17
Q
vrij
A
libre
18
Q
stom
A
nul, nulle
19
Q
dol zijn op
A
adorer
20
Q
houden van
A
aimer
21
Q
communiceren
A
communiquer
22
Q
luisteren
A
écouter
23
Q
horen
A
entendre
24
Q
lezen
A
lire
25
spreken over
parler de
26
een abonnement nemen
prendre un abonnement
27
nadenken
réfléchir
28
kijken
regarder
29
zich aboneren op
s'abonner (à)
30
zich richten tot
s'adresser à
31
zich herinneren
se souvenir de
32
zich interesseren voor
s'intéresser à
33
de app
l'appli(cation)
34
de klik
le clic
35
de surfer
l'internaute
36
de link
le lien
37
het paswoord
le mot de passe
38
de zoekmachine
le moteur de recherche
39
de login, de gebruikersnaam
le nom de l'utilisateur
40
de melding
la notification
41
de ICT
les TIC
42
digitaal
numérique
43
toegang hebben tot
avoir accès à
44
klikker
cliquer
45
de computer uitzetten
éteindre l'ordinateur
46
installeren
installer
47
surfen
naviguer
48
bewaren, opslaan
sauvegarder
49
zich aanmelden
se connecter
50
zich uit de slag trekken (plan trekken)
se débrouiller
51
zich afmelden
se déconnecter
52
intikken
taper
53
downloaden
rélécharger
54
het evenement
l'évènement
55
het nieuwsfeit
le fait divers
56
de informatie
l'information
57
de journalist
le/la journaliste
58
het volk, de wereld
le monde
59
de politiek
la politque
60
de sport
les sports
61
de vedette
la vedette
62
internationaal
international(e)
63
lokaal
local(e)
64
nationaal
national(e)
65
regionaal
régional(e)
66
op zoek zijn naar
être à la recherche de
67
informeren
informer
68
liegen
mentir
69
durven
oser
70
zich concentreren
se concentrer
71
zich vergissen
se tromper
72
zich informeren
s'informer
73
op de hoogte blijven van de actua
suivre l'actualité
74
zappen
zapper
75
in verband met
à propos de
76
de zender
la chaîne
77
het scherm
l'écran
78
de uitzending, het programma
l'émission
79
het beeld
l'image
80
de verkeersinformatie
l'info trafic
81
het tv-journaal
le journal télévisé
82
de presentator
le présentateur, la présentatrice
83
de radio
la radio
84
de omroep
le speaker, la speakerine
85
de technicus
le technicien
86
de tv
la télé
87
de afstandsbediening
la télécommande
88
het volume
la volume
89
de klank luider zetten
augmenter le son
90
de klank stiller zetten
baisser le son
91
naar het nieuws luisteren
écouter les nouvelles
92
opnemen
enregistrer
93
kijken naar het nieuw luisteren
regarder les informations
94
het internet
le Net
95
de site
le site
96
een krant online lezen
lire un journal en ligne
97
surfen
surfer
98
de reclame
la pub, la publicité
99
onthouden
retenir
100
de hoofdtelefoon
la casque
101
de sessie
la session
102
een videospel spelen
jouer à un jeu vidéo
103
de batterij
la batterie
104
de lader
le chargeur
105
de hoes
la coque
106
de smartphone
le smartphone
107
uitgerust
équipé(e) (de)
108
bezet
occupé(e)
109
zijn gsm aanzetten
allumer son portable
110
iemand bellen
appeler quelqu'un
111
zijn gsm uitzetten
éteindre son portable
112
ontvangen
recevoir
113
de batterij opladen
recharger la batterie
114
iemand opbellen
téléphoner à quelqu'un
115
de batterij is plat
la batterie est à plat
116
het e-mailadres
l'adresse mail
117
de blog
le blog
118
de e-mail
l'e-mail, le mail
119
de smiley
l'émoticône
120
het forum
le forum
121
de hashtag
le hashtag
122
de sociale netwerken, socale media
les réseaux sociaux
123
de chat
le tchat
124
verzenden
envoyer
125
reageren
réagir
126
antwoorden
répondre
127
online
en ligne
128
bereikbaar zijn
être joignable
