Trede 27 Flashcards
(56 cards)
1
Q
Advertentie
A
Advertisement
2
Q
Aanvaller
A
Assailant
3
Q
Bezienswaardigheden
A
Attractions
4
Q
Amusement
A
Entertainment
5
Q
Lifter
A
Hitchhiker
6
Q
Eigen, intrinsiek
A
Inherent
7
Q
Bedreiging
A
Menace
8
Q
Beleefd
A
Polite
9
Q
Kwetsbaar
A
Vulnerable
10
Q
Beïnvloeden
A
Affect to
11
Q
Verbannen
A
Ban to
12
Q
Baseren op
A
Base on to
13
Q
Afzeggen
A
Cancel to
14
Q
Bevestigen
A
Confirm to
15
Q
Nadenken
A
Contemplate to
16
Q
Afsnijden
A
Crop to
17
Q
In detail uitwerken
A
Elaborate to
18
Q
Buitensluiten
A
Exclude to
19
Q
Uitdrukken
A
Express to
20
Q
Vertrouwen maken
A
Familiarise to
21
Q
Erop staan
A
Insist to
22
Q
Communiceren
A
Interact to
23
Q
Onderbreken
A
Interrupt to
24
Q
Binnenvallen
A
Invade to
25
Afspreken
Meet up to
26
Verzachten
Mitigate
27
Resoneren
Resonate to
28
Ondersteunen
Support to
29
Aanpassing
Adaptation
30
Koraal rif
Coral reef
31
Vermindering
Degradation
32
Dichtheid
Density
33
Uitstoot
Emission
34
Roofdier
Predator
35
Zoutgehalte
Salinity
36
Schaars
Scarce
37
Vegetatie
Vegetation
38
Afspraak
Appointment
39
Gepast
Appropriate
40
Betoverend
Dazzling
41
Uitwisselingsprogramma
Exchange programme
42
In eerste instantie
In the first place
43
In plaats daarvan
Instead
44
Doel
Purpose
45
Aanrader
Recommendation
46
Onderwerp
Subject line
47
Neiging
Tendency
48
Troost
Consolation
49
Gemak
Convenience
50
Afbeelding
Depiction
51
Ontevreden
Disgruntled
52
Weglating, het overslaan
Omission
53
Vooronderstelling
Premise
54
Erkenning
Recognition
55
Ergens makkelijk overheen stappen
To take something into your stride
56
Iets doen waar je eigenlijk niet sterk, kundig of machtig genoeg voor bent
To punch above your weight
