tt vragen samenvatting excl bijlagen Flashcards

(86 cards)

1
Q

Wat is het doel van psychologische diagnostiek in de gezondheidszorg?
A. Vaststellen van een stoornis conform DSM-5
B. Het afnemen van gestandaardiseerde tests
C. Het beantwoorden van gerichte hulpvragen met passende methoden

A

C. Het beantwoorden van gerichte hulpvragen met passende methoden

Toelichting: Diagnostiek draait om het beantwoorden van vragen, zoals onderkenning of indicatiestelling, met behulp van observatie, testen en anamnese — niet alleen het classificeren van stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat onderscheidt de klinisch psychologische diagnostiek van bijvoorbeeld schoolpsychologische diagnostiek?
A. De aard van de gebruikte tests
B. De gerichtheid op mentale stoornissen en behandeling
C. Het ontbreken van normgegevens

A

B. De gerichtheid op mentale stoornissen en behandeling

Toelichting: Klinische diagnostiek is gericht op stoornissen en behandeling in een medische context, in tegenstelling tot bijvoorbeeld educatieve diagnostiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is GEEN basisvraag in psychologische diagnostiek?
A. Onderkenningsvraag
B. Behandelingsvraag
C. Predictievraag

A

B. Behandelingsvraag

Toelichting: Er zijn vijf basisvragen (onderkenning, verklaring, predictie, indicatie, evaluatie), maar “behandelingsvraag” is geen officiële categorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke fase komt eerst in een diagnostisch traject?
A. Indicatiestelling
B. Afname van tests
C. Verhelderen van de hulpvraag

A

C. Verhelderen van de hulpvraag

Toelichting: Diagnostisch onderzoek start altijd met het verhelderen van de vraag, zodat verdere keuzes methodologisch onderbouwd zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is het gebruik van gestandaardiseerde instrumenten essentieel?
A. Ze besparen tijd en geld
B. Ze verhogen de objectiviteit en reproduceerbaarheid
C. Ze zijn verplicht vanuit de WGBO

A

B. Ze verhogen de objectiviteit en reproduceerbaarheid

Toelichting: Standaardisatie verhoogt de validiteit en betrouwbaarheid van diagnoses en voorkomt interpretatiebias.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke basisvraag staat centraal bij het diagnosticeren van dementie
A. Evaluatievraag
B. Onderkenningsvraag
C. Predictievraag

A

C. Predictievraag

Predictievraag is belangrijk om dementie te diagnostisceren, he wordt vaak verward met ouderdom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een belangrijk risico bij het overslaan van herhaalonderzoek bij beginnende dementie?
A. Te snel starten met behandeling
B. Overdiagnostiek van depressie
C. Het missen van subtiele achteruitgang in functioneren

A

C. Het missen van subtiele achteruitgang in functioneren

Toelichting: Herhaalonderzoek is essentieel omdat dementie zich geleidelijk ontwikkelt en subtiele symptomen kunnen verergeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zegt een score van -1 op de ADS-6 over de kans op dementie?
A. De kans op dementie is zeer klein
B. De kans op dementie neemt toe tot 89%
C. De score duidt op depressie

A

B. De kans op dementie neemt toe tot 89%

Toelichting: Deze score wijst op verhoogde kans op dementie, zoals beschreven in de casus van meneer M.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een kerncriterium bij testselectie in dementiediagnostiek?
A. Moeilijkheidsgraad
B. COTAN-oordeel
C. Representativiteit van relevante cognitieve functies

A

C. Representativiteit van relevante cognitieve functies

Toelichting: De test moet functies meten die bij dementie vaak zijn aangedaan (executieve functies, geheugen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een belangrijk onderscheidend kenmerk van vasculaire dementie t.o.v. Alzheimer?
A. Vroege aantasting van het episodisch geheugen
B. Plotselinge achteruitgang in functies
C. Betere stemming

A

B. Plotselinge achteruitgang in functies

Toelichting: Vasculaire dementie kenmerkt zich vaak door een acuut begin na een CVA en fluctuerend beloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is waarheidsvinding essentieel in forensisch onderzoek?
A. De cliënt moet geholpen worden
B. De psycholoog moet bewijzen verzamelen
C. Het juridische belang weegt zwaarder dan hulpverlening

A

C. Het juridische belang weegt zwaarder dan hulpverlening

Toelichting: In tegenstelling tot klinische diagnostiek draait forensisch werk om objectieve verslaglegging ten behoeve van het rechtssysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het belangrijkste doel van forensische indicatiestelling?
A. Psychische klachten verminderen
B. Kwaliteit van leven verbeteren
C. Recidiverisico verkleinen

A

C. Recidiverisico verkleinen

Toelichting: Interventies worden gekozen op basis van hun effect op risicofactoren voor herhaling van delicten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke methode is het minst geschikt in forensische settings?
A. PCL-R
B. Rorschach
C. Alleen zelfrapportagevragenlijsten zoals PDQ-R

A

C. Alleen zelfrapportagevragenlijsten zoals PDQ-R ✅

Toelichting: Zelfrapportage is gevoelig voor manipulatie, vooral bij persoonlijkheidsstoornissen in forensische populaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat typeert het forensische predictie-instrument HCR-20?
A. Focus op biologische kenmerken
B. Klinische intuïtie van de psycholoog
C. Statistische en dynamische risicofactoren

A

C. Combinatie van historische en dynamische risicofactoren

Toelichting: HCR-20 biedt een gestructureerde beoordeling van recidiverisico’s op basis van bewezen risicofactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de grootste methodologische uitdaging bij forensisch effectonderzoek?
A. Te veel controlegroepen
B. Te weinig gestandaardiseerde instrumenten
C. Gebrek aan causale verklaringen door afwezigheid van controlegroep

A

C. Gebrek aan causale verklaringen door afwezigheid van controlegroep ✅

Toelichting: Zonder controlegroep is moeilijk vast te stellen of verandering door interventie komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke basisvraag staat centraal bij het achterhalen van het beloop van een psychisch probleem?
A. Onderkenningsvraag
B. Predictievraag
C. Evaluatievraag

A

Correct antwoord: B
Toelichting: De predictievraag richt zich op het voorspellen van het beloop van een stoornis of het effect van behandeling .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een belangrijk risico van confirmation bias tijdens diagnostiek?
A. Overschatting van het behandelresultaat
B. Onderschatting van klachten bij cliënten met lage SES
C. Selectieve informatieverwerking gebaseerd op de eerste indruk

A

Correct antwoord: C
Toelichting: Confirmation bias betekent dat je geneigd bent om alleen informatie op te merken die past bij je bestaande hypothese .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het doel van de onderkenningsvraag binnen diagnostiek?
A. De effectiviteit van een interventie beoordelen
B. Het vaststellen van aard en ernst van het probleem
C. Het bepalen van de beste behandelinterventie

A

Correct antwoord: B
Toelichting: De onderkenningsvraag heeft als doel om te identificeren wat het probleem is, dus aard en ernst vaststellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke vorm van vertekening treedt op wanneer de psycholoog gedrag van de cliënt buiten de context interpreteert?
A. Halo-effect
B. Fundamentele attributiefout
C. Placebo-effect

A

Correct antwoord: B
Toelichting: De fundamentele attributiefout houdt in dat gedragingen worden toegeschreven aan interne kenmerken, terwijl situationele factoren over het hoofd worden gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke bias kan ontstaan door framing-effecten bij een diagnostische vragenlijst?
A. De keuze voor tests met lage validiteit
B. Vertekende antwoorden afhankelijk van schaalverdeling
C. Overschatting van intelligentie door de interviewer

A

Correct antwoord: B
Toelichting: Framing-effect houdt in dat de manier waarop een vraag gesteld wordt, invloed heeft op de interpretatie of keuze van de cliënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke cognitieve functies worden vroeg aangetast bij de ziekte van Alzheimer?
A. Fluency en visueel-constructieve vaardigheden
B. Episodisch geheugen en executieve functies
C. Taal en oriëntatie

A

Correct antwoord: B
Toelichting: Bij Alzheimer zijn vooral het episodisch geheugen en executieve functies vroeg aangedaan .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de functie van de ADS-6 in dementiediagnostiek?
A. Het voorspellen van behandelingseffect
B. Het vaststellen van visusklachten
C. Het meten van oriëntatie, geheugen en taal

A

Correct antwoord: C
Toelichting: De Amsterdamse Dementie-Screeningtest (ADS-6) meet onder andere geheugen, woordproductie en visueel-constructieve vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat betekent het als een cliënt een score haalt van -1 op de ADS-6?
A. Dementie is vrijwel uitgesloten
B. De kans op dementie stijgt aanzienlijk
C. De cliënt is depressief maar niet dement

A

Correct antwoord: B
Toelichting: Een score van -1 verhoogt de kans op dementie volgens de standaardnormering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het doel van een predictievraag in forensisch onderzoek?
A. De oorzaak van het delict achterhalen
B. De kans op herhaling van het delict inschatten
C. Het psychologische profiel van de dader beschrijven

A

Correct antwoord: B
Toelichting: De predictievraag richt zich op het recidiverisico, vaak met instrumenten zoals de HCR-20 of SVR-20.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is een voordeel van indirecte testmethoden in forensische diagnostiek? A. Ze zijn eenvoudig te interpreteren B. De cliënt weet niet wat gemeten wordt C. Ze zijn beter geschikt voor kinderen
Correct antwoord: B Toelichting: Tests zoals de Rorschach zijn moeilijker te manipuleren omdat de cliënt de meetdoelen niet kent.
26
Welke test wordt vaak gebruikt om psychopathie vast te stellen in forensische settings? A. SCL-90 B. MMPI-2 C. PCL-R
Correct antwoord: C Toelichting: De Hare Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R) is een belangrijk instrument in de beoordeling van psychopathie.
27
Wat is een essentieel uitgangspunt bij forensische indicatiestelling? A. Welzijn van de cliënt bevorderen B. Recidiverisico verlagen C. Cliënt helpen bij zelfinzicht
Correct antwoord: B Toelichting: In tegenstelling tot de klinische praktijk is het doel in de forensiek primair het verminderen van het risico op herhaling van strafbaar gedrag.
28
Wat is een belangrijk risico van klinisch redeneren zonder gebruik van systematische hypothesetoetsing? A) Te veel tijdsinvestering B) Overreliance op de DSM-classificatie C) Bevestigingsbias (confirmation bias) D) Overschatting van testbetrouwbaarheid
C) Bevestigingsbias (confirmation bias) Toelichting: Klinisch redeneren is gevoelig voor confirmation bias: psychologen zoeken eerder naar informatie die hun voorlopige hypothese bevestigt, wat de diagnostische nauwkeurigheid vermindert.
29
Welk kenmerk hoort bij hypothetico-deductief diagnostisch redeneren? A) Diagnostiek gebaseerd op intuïtieve indrukken B) Afhankelijkheid van algoritmisch denken C) Systematisch genereren en toetsen van hypotheses D) Gebruik van cliëntvoorkeuren in de testselectie
C) Systematisch genereren en toetsen van hypotheses Toelichting: Bij deze methode stelt de psycholoog gerichte hypothesen op en toetst die met systematische gegevensverzameling.
30
Wat wordt bedoeld met 'omissiebias' in het diagnostisch proces? A) De neiging om irrelevante informatie te verwerken B) Het overslaan van belangrijke diagnostische informatie C) Het vermijden van negatieve uitkomsten voor cliënten D) Het overschatten van psychometrische instrumenten
B) Het overslaan van belangrijke diagnostische informatie Toelichting: Omissiebias is het niet meenemen van relevante informatie, bijvoorbeeld door tijdsdruk of aannames over irrelevantie.
31
Welke rol speelt het ICF-model bij psychologische diagnostiek? A) Classificeren van stoornissen op DSM-niveau B) Beschrijven van functioneren in context C) Beoordelen van cognitieve stoornissen D) Opstellen van een differentiaaldiagnose
B) Beschrijven van functioneren in context Toelichting: Het International Classification of Functioning (ICF) model is bedoeld om te beschrijven hoe gezondheidsproblemen invloed hebben op het dagelijks functioneren.
32
Wat bedoelt men met 'constructvaliditeit' van een test? A) De mate waarin de test het bedoelde theoretische begrip meet B) De mate waarin de test toekomstig gedrag voorspelt C) De betrouwbaarheid van de normgroep D) De consistentie van de testresultaten
A) De mate waarin de test het bedoelde theoretische begrip meet Toelichting: Constructvaliditeit verwijst naar de mate waarin een test daadwerkelijk het psychologisch concept meet dat hij beoogt te meten.
33
Wat is een cruciale voorwaarde voor generaliseerbaarheid van testresultaten? A) Hoge interne consistentie B) Representatieve normgroep C) Betrouwbaarheid boven 0.6 D) Multimodale afname
B) Representatieve normgroep Toelichting: Een representatieve normgroep zorgt ervoor dat testresultaten vergeleken kunnen worden met een relevante populatie.
34
Wat geeft de 'test-hertestbetrouwbaarheid' weer? A) De consistentie tussen twee beoordelaars B) De validiteit van een testscores C) De stabiliteit van scores over tijd D) De correlatie tussen subschalen
C) De stabiliteit van scores over tijd Toelichting: Test-hertestbetrouwbaarheid kijkt naar de reproduceerbaarheid van scores over een bepaalde tijdsperiode.
35
Wat is een voordeel van het gebruik van norm-referenced scores t.o.v. criteriumgerichte scores? A) Beter geschikt voor het monitoren van individuele groei B) Mogelijkheid tot vergelijking met een relevante populatie C) Minder gevoelig voor meetfouten D) Biedt meer inzicht in behandelvoortgang
B) Mogelijkheid tot vergelijking met een relevante populatie Toelichting: Norm-referenced scores laten zien hoe iemand scoort ten opzichte van leeftijdsgenoten of klinische normgroepen.
36
Het geeft de mate van validiteit tussen twee paralleltests weer B) Het geeft inzicht in de consistentie tussen verschillende beoordelaars C) Het meet de interne consistentie van een test door deze in twee helften te splitsen
Correct antwoord: C Toelichting: De split-half-methode is een vorm van interne consistentie waarbij een test in twee gelijke delen wordt gesplitst. De correlatie tussen deze twee helften geeft een indicatie van betrouwbaarheid.
37
Wat is het Flynn-effect en waarom is dit van belang voor testinterpretatie? A) Het is de tendens dat IQ daalt met leeftijd, wat invloed heeft op normgroepen B) Het verwijst naar de wereldwijde stijging van gemiddelde IQ-scores over generaties C) Het beschrijft het fenomeen dat testangst scores structureel verlaagt
Correct antwoord: B Toelichting: Het Flynn-effect toont dat IQ-scores gemiddeld stijgen over decennia, wat betekent dat oudere normgroepen tot onderschatting kunnen leiden van huidige prestaties.
38
Wat wordt bedoeld met 'Hold-taken' binnen neuropsychologisch onderzoek? A) Taken die minder gevoelig zijn voor hersenbeschadiging en het premorbide functioneren schatten B) Taken die het executief functioneren onder druk testen C) Taken die specifiek taalstoornissen bij afasie vaststellen
Correct antwoord: A Toelichting: Hold-taken, zoals woordenschattests, zijn relatief ongevoelig voor hersenschade en geven dus inzicht in het premorbide cognitieve niveau van de cliënt.
39
Wat is een implicatie van de lokalisatiebenadering (‘lokalisationisme’) in de neuropsychologie? A) Cognitieve functies zijn diffuus verdeeld over de hersenen B) Testresultaten moeten altijd geïnterpreteerd worden via netwerktheorieën C) Specifieke hersengebieden worden in verband gebracht met specifieke cognitieve functies
Correct antwoord: C Toelichting: De lokalisationistische visie gaat ervan uit dat functies gelokaliseerd zijn in specifieke hersengebieden (bijv. Broca-gebied voor taalproductie).
40
Wat is het verschil tussen de drie typen vraagstellingen bij neuropsychologisch onderzoek? A) Cognitieve profielvraag, vraag bij bekende beschadiging, vraag bij onbekende beschadiging B) DSM-diagnose, contextvraag en vraag naar coping C) Medische diagnose, sociaal functioneren, testvaliditeit
Correct antwoord: A Toelichting: Er zijn drie hoofdtypes: (1) cognitief profiel, (2) wat zijn de gevolgen van bekende beschadiging, en (3) is er sprake van cognitieve schade (onbekende beschadiging).
41
Wat is kenmerkend voor de a priori methode bij testselectie? A) De onderzoeksvraag wordt bepaald na de testselectie B) De onderzoeksvraag bepaalt vooraf welke tests ingezet worden C) De testselectie wordt gestuurd door beschikbaarheid van normgroepen
Correct antwoord: B Toelichting: De a priori methode start vanuit de onderzoeksvraag, waarna pas instrumentkeuze volgt. Dit is essentieel voor valide en betrouwbare testinterpretatie.
42
Wat is een nadeel van statistisch-kwantitatieve interpretatie bij testresultaten? A) Het is te gevoelig voor klinische intuïtie B) Het leidt zelden tot fout-positieven C) Het negeert soms de klinische context en leidt tot oversimplificatie
Correct antwoord: C Toelichting: Hoewel statistisch-kwantitatieve interpretatie objectief is, kan het zonder klinische context belangrijke subtiele patronen missen of verkeerd interpreteren.
43
Welke test past het beste bij het meten van executief functioneren? A) Bourdon-Wiersma test B) Groninger Intelligentie Test (GIT) C) Wisconsin Card Sorting Test (WCST)
Correct antwoord: C Toelichting: De WCST meet cognitieve flexibiliteit en strategie-aanpassing: kernaspecten van executieve functies.
44
Wat is een voorbeeld van een niet-gestandaardiseerde methode in neuropsychologisch onderzoek? A. Stroop Test B. Boston Naming Test C. Gedetailleerde observatie van probleemoplossend gedrag
Correct antwoord: C Toelichting: Observatie van gedrag behoort tot kwalitatieve methoden en is niet gestandaardiseerd in tegenstelling tot formele tests zoals de Stroop.
45
Wat is een belangrijk criterium voor de selectie van neuropsychologische tests bij ouderen? A) Hoge sensitiviteit voor ADHD-symptomen B) Minimale vereiste afnameduur C) Beschikbaarheid van leeftijdsspecifieke normtabellen
Correct antwoord: C Toelichting: Normtabellen moeten specifiek zijn afgestemd op de leeftijdsgroep om scores valide te interpreteren bij bijvoorbeeld cognitieve achteruitgang.
45
Welke zelfrapportagevragenlijst is specifiek ontworpen om angst- en depressiesymptomen te onderscheiden? A. Beck Depression Inventory (BDI) B. State-Trait Anxiety Inventory (STAI) C. Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS)
Correct antwoord: C Toelichting: De HADS is ontwikkeld voor somatische settings en maakt onderscheid tussen angst- en depressieve symptomen zonder overlap met lichamelijke klachten.
46
Wat is het doel van exposure in vivo binnen diagnostiek? A. Classificatie van een stoornis B. Diagnostisch middel om vermijding objectief vast te stellen C. Meetmethode voor cognitieve dissonantie
Correct antwoord: B Toelichting: Exposure kan als diagnostisch hulpmiddel worden gebruikt om vermijding en de intensiteit van angstreacties objectief te beoordelen in context.
47
Welke rol speelt veiligheidsgedrag bij de instandhouding van een angststoornis? A. Het versterkt het gevoel van zelfcontrole B. Het voorkomt het ontstaan van paniekaanvallen C. Het voorkomt disconfirmatie van irrationele angsten
Correct antwoord: C Toelichting: Veiligheidsgedrag leidt ertoe dat angstige verwachtingen niet worden weerlegd. Daardoor blijft de angst bestaan ondanks het uitblijven van gevaar.
48
Wat is een belangrijk diagnostisch kenmerk dat unipolaire en bipolaire depressie onderscheidt? A. De aanwezigheid van anhedonie B. De aanwezigheid van psychotische symptomen C. Het voorkomen van (hypo)manische episoden
Correct antwoord: C Toelichting: Een bipolaire stoornis wordt gekenmerkt door de afwisseling van depressieve episoden met (hypo)manische episoden, wat een fundamenteel verschil is.
49
Wat is een voordeel van de IDS-SR (Inventory of Depressive Symptomatology – Self Report) boven de BDI bij stemmingsdiagnostiek? A. IDS-SR bevat uitsluitend somatische items B. IDS-SR is afgeleid van de DSM en de Hamilton Rating Scale C. IDS-SR is alleen toepasbaar bij kinderen
Correct antwoord: B Toelichting: De IDS-SR is een uitgebreidere zelfrapportage-vragenlijst, ontworpen op basis van DSM-criteria en de HAM-D, en biedt bredere dekking van depressieve symptomen.
50
Wat is het risico van het gebruik van alleen zelfrapportagevragenlijsten bij stemmingsdiagnostiek? A. Ze meten geen depressie, enkel angst B. Ze zijn volledig objectief C. Ze kunnen onder- of overrapportage van symptomen bevatten
Correct antwoord: C Toelichting: Zelfrapportagevragenlijsten zijn gevoelig voor subjectieve bias, waaronder onderschatting of overschatting van symptomen, beïnvloed door motivatie of sociale wenselijkheid.
51
Welke methode kan helpen om onderscheid te maken tussen depressieve stoornis en rouw? A. Observeren van slaappatroon B. DSM-criteria combineren met klinisch interview C. Het gebruik van de PANAS (Positive and Negative Affect Schedule)
Correct antwoord: B Toelichting: Een klinisch interview in combinatie met DSM-criteria helpt bij het onderscheiden van normale rouw van pathologische depressie, vooral m.b.t. duur en disfunctioneren.
52
Wat is een belangrijk diagnostisch doel bij patiënten met SOLK? A. Het objectiveren van lichamelijke klachten via medische beeldvorming B. Het identificeren van simulatie of malingering C. Het integreren van lichamelijke, psychische en contextuele factoren in het klachtenbeeld
Correct antwoord: C Toelichting: "Diagnostiek bij SOLK is gericht op het verkrijgen van inzicht in het samenspel tussen lichamelijke, psychische en contextuele factoren die het klachtenbeloop beïnvloeden."
53
Wat is een cruciale valkuil voor psychologen bij de diagnostiek van SOLK? A. Het overdiagnosticeren van medische aandoeningen B. Het focussen op cognitieve functies in plaats van lichamelijke symptomen C. Het uitsluitend verklaren van de klachten als 'tussen de oren
Correct antwoord: C Toelichting: "De valkuil is om klachten te snel als ‘psychisch’ of ‘tussen de oren’ te bestempelen, waardoor patiënten zich niet serieus genomen voelen."
54
Welke rol speelt de zogenaamde ‘illness behaviour’ in het diagnostisch proces bij SOLK? A. Het verklaart het organisch substraat van de klacht B. Het bepaalt in hoeverre patiënten geneigd zijn hun klachten te negeren C. Het verwijst naar de wijze waarop een patiënt omgaat met en betekenis geeft aan de klachten
Correct antwoord: C Toelichting: "Illness behaviour verwijst naar hoe iemand omgaat met zijn klachten en hoe deze worden gecommuniceerd, wat mede wordt bepaald door leerervaringen, ziekte-attributies en sociale steun."
55
Wat is de functie van een gedragsanalyse bij de diagnostiek van SOLK? A. Het vaststellen van pijngevoeligheid met behulp van observatie B. Het beschrijven van uitlokkende, bekrachtigende en in stand houdende factoren C. Het vervangen van lichamelijk onderzoek
Correct antwoord: B Toelichting: "Een gedragsanalyse wordt gebruikt om uitlokkende, bekrachtigende en in stand houdende factoren van het klachtgedrag te identificeren."
56
Waarom is het belangrijk om ook de medische informatie in het diagnostisch proces bij SOLK mee te nemen? A. Omdat psychologen zonder medische data geen diagnose mogen stellen B. Omdat psychologen medische aandoeningen kunnen uitsluiten C. Omdat medische informatie noodzakelijk is voor het integreren van somatische en psychologische verklaringen
Correct antwoord: C Toelichting: "Het is essentieel om bestaande medische informatie te betrekken, omdat klachten vaak een wisselwerking hebben tussen somatische en psychologische factoren."
57
Wat is het doel van psychologische diagnostiek bij chronische pijnpatiënten? A. Het vaststellen van de oorzaak van de pijnklacht B. Het bepalen van de pijnintensiteit via lichamelijke metingen C. Het begrijpen van de interactie tussen pijnbeleving, gedrag en psychosociale factoren
Correct antwoord: C Toelichting: Psychodiagnostisch onderzoek richt zich op het verhelderen van de wijze waarop de patiënt zijn pijnklachten beleeft, erop reageert en ermee omgaat, en hoe psychosociale factoren daarop van invloed zijn
58
Waarom zijn zelfrapportagevragenlijsten belangrijk bij pijnanamnese? A. Omdat objectieve pijnscores ontbreken B. Omdat ze pijnmedicatie kunnen vervangen C. Omdat ze MRI-gegevens aanvullen
Correct antwoord: A Toelichting: Er bestaat geen objectieve maat voor pijn; het oordeel van de patiënt is richtinggevend
59
Welke vorm van gedragsonderzoek is specifiek nuttig bij chronische pijn? A. Rorschach-test B. Functionele gedragsanalyse C. Split-half-betrouwbaarheid
Correct antwoord: B Toelichting: Een functionele analyse geeft zicht op de uitlokkende, in stand houdende en bekrachtigende factoren van pijn en pijnbeleving
60
Wat is een van de belangrijkste doelen van behandeling bij chronische pijn? A. Het volledig wegnemen van de pijn B. Het verbeteren van de functionele mogelijkheden ondanks pijn C. Het psychologisch afstraffen van vermijdingsgedrag
Correct antwoord: B Toelichting: Bij de behandeling staat het verbeteren van het functioneren ondanks pijn centraal
61
Wat is een belangrijke overweging bij het interpreteren van depressievragenlijsten bij patiënten met een somatische aandoening? A) Depressiesymptomen zijn altijd te herleiden tot de lichamelijke aandoening B) Somatische klachten kunnen leiden tot overschatting van depressieve symptomen C) Somatische klachten beïnvloeden depressievragenlijsten nauwelijks
Correct antwoord: B Toelichting: Somatische klachten kunnen leiden tot vertekening van de resultaten op depressievragenlijsten omdat veel items overlap vertonen met fysieke symptomen (zoals moeheid, slaapproblemen). Daarom worden instrumenten als de HADS aanbevolen. (p. 88)
62
Waarom is het belangrijk om ook premorbide persoonlijkheidskenmerken in kaart te brengen bij diagnostiek rond lichamelijke aandoeningen? A) Omdat deze direct bepalen of iemand lichamelijke klachten krijgt B) Omdat deze kunnen beïnvloeden hoe iemand met de aandoening omgaat C) Omdat deze altijd veranderen na diagnose
Correct antwoord: B Toelichting: Persoonlijkheid beïnvloedt hoe iemand zijn aandoening ervaart, verwerkt en ermee omgaat. Denk aan copingstijl of aanleg tot somatisatie. (p. 88)
63
Wat is de rol van differentiaaldiagnostiek bij patiënten met onbegrepen lichamelijke klachten? A) Er is geen noodzaak voor differentiaaldiagnostiek B) Het helpt fysieke oorzaken uit te sluiten C) Het richt zich alleen op psychiatrische stoornissen
Correct antwoord: B Toelichting: Bij SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten) is het essentieel eerst somatische oorzaken uit te sluiten. Pas daarna kan men kijken naar psychologische verklaringen zoals angst, depressie of persoonlijkheidsproblematiek. (p. 88)
64
Wat is een belangrijk aspect van testselectie bij patiënten met lichamelijke klachten? A) Alleen verbaal materiaal gebruiken B) Testen kiezen met zo min mogelijk overlap met somatische symptomen C) Alleen zelfrapportagetests gebruiken
Correct antwoord: B Toelichting: Overlap tussen somatische symptomen en psychologische klachten moet worden vermeden om vertekening te minimaliseren. Bijvoorbeeld: de HADS bevat geen somatisch belaste items. (p. 88)
65
Waarom kan de diagnostiek bij mensen met chronische aandoeningen extra complex zijn? A) Omdat zij vaak psychose ontwikkelen B) Omdat lichamelijke en psychische klachten moeilijk te onderscheiden zijn C) Omdat zij vaak de diagnostiek weigeren
Correct antwoord: B Toelichting: Chronische aandoeningen gaan vaak gepaard met psychologische klachten zoals depressie of angst, wat de interpretatie van psychologische tests compliceert. (p. 88)
66
Vraag 1 Wat is de eerste fase in het psychodiagnostisch proces volgens de empirische cyclus? A) Deductie B) Observatie C) Toetsing
Correct antwoord: B Toelichting: Observatie is de eerste stap waarbij gegevens worden verzameld die als basis dienen voor het formuleren van hypotheses. (p. 93)
67
Wat wordt bedoeld met een verklaringshypothese binnen de diagnostische cyclus? A) Een hypothese over de aanwezigheid van een stoornis B) Een hypothese over welke behandeling effectief is C) Een hypothese over oorzaken of instandhoudende factoren
Correct antwoord: C Toelichting: Verklaringshypothesen gaan over factoren die een probleem veroorzaken of in stand houden. (p. 93)
68
Wat is een vereiste voor het opstellen van toetsbare hypotheses? A) Ze moeten overeenkomen met het DSM-systeem B) Ze moeten toetsbare voorspellingen opleveren C) Ze mogen alleen klinisch geformuleerd worden
Correct antwoord: B Toelichting: Hypothesen moeten zo geformuleerd zijn dat ze via observatie, testen of interviews kunnen worden getoetst. (p. 93)
69
In welke volgorde dienen de diagnostische vragen idealiter beantwoord te worden? A) Predictie – verklaring – onderkenning B) Indicatie – evaluatie – onderkenning C) Onderkenning – verklaring – predictie/indicatie
Correct antwoord: C Toelichting: Zonder duidelijke onderkenning kan men geen verklaring geven en zonder verklaring geen passende behandeling adviseren. (p. 93)
70
Wat is het doel van de integratiefase in het diagnostisch proces? A) Alleen de DSM-classificatie bepalen B) De onderzoeksgegevens samenvatten in een verslag C) De verschillende hypothesen combineren tot een samenhangende conclusie Correct antwoord: C Toelichting: In de integratiefase worden verschillende gegevens en hypothesen met elkaar in verband gebracht en geïntegreerd tot een diagnose of behandeladvies. (p. 102)
71
Wat is het doel van de verklaringsvraag binnen de dementiediagnostiek? A. Het classificeren van het type dementie via de DSM-5 B. Het verkrijgen van inzicht in de oorzaak en betekenis van gedrag C. Het bepalen van de mate van cognitieve achteruitgang
Correct antwoord: B Toelichting: De verklaringsvraag richt zich op de oorzaak van het gedrag, zoals of iemand in bed blijft door depressie, initiatiefverlies, of desoriëntatie. Dit helpt het gedrag van mensen met dementie beter te begrijpen
72
Welke test is specifiek geschikt om vroege achteruitgang van executieve functies bij dementie vast te stellen? A. CST-20 B. ADS-6 C. EMCT
Correct antwoord: C Toelichting: De Expanded Mental Control Test (EMCT) bevat taken die langdurige aandacht vereisen, wat gevoelig is voor vroege executieve stoornissen bij bijvoorbeeld Alzheimer .
73
Wat wordt bedoeld met een predictievraag binnen de context van dementie? A. De vraag of dementie aanwezig is B. De vraag naar het verloop van de ziekte C. De vraag naar het effect van een behandeling
Correct antwoord: B Toelichting: De predictievraag probeert het toekomstige functioneren te voorspellen. Van belang als het nog onduidelijk is of de klachten op dementie duiden of bij veroudering horen
74
Wat is een belangrijk verschil in focus tussen academische ziekenhuizen en verpleeghuizen bij neuropsychologisch onderzoek naar dementie? A. Gebruik van verschillende testmaterialen B. De duur van de testafname C. De doelstelling van het onderzoek
Correct antwoord: C Toelichting: In academische ziekenhuizen ligt de focus op differentiaaldiagnostiek (bijv. dementie vs. normale veroudering), terwijl in verpleeghuizen de nadruk ligt op het in kaart brengen van zorgbehoeften en vaardigheden
75
Wat is het belangrijkste doel van forensisch psychodiagnostisch onderzoek? A. Bepalen welke therapie iemand nodig heeft B. Achterhalen hoe de cliënt zich voelt C. Waarheidsvinding m.b.t. het delict
Correct antwoord: C Toelichting: In de forensische context draait het niet primair om het welzijn van de cliënt, maar om waarheidsvinding en het inschatten van risico’s voor recidive
76
Wat is een belangrijk kenmerk van forensisch testgebruik? A. Voorkeur voor zelfrapportagetests B. Alleen gebruik van projectieve tests C. Multimethodisch testen en collaterale informatie
Correct antwoord: C Toelichting: Zelfrapportage is in deze context gevoelig voor vertekening. Betrouwbaarheid wordt verhoogd door triangulatie van bronnen, zoals dossierinformatie en interviews
77
Welke term beschrijft het inschatten van de kans op toekomstig gewelddadig gedrag? A. Predictieve analyse B. Risicotaxatie C. Forensische hypothesevorming
Correct antwoord: B Toelichting: In forensisch onderzoek staat de predictievraag centraal in risicotaxatie, met gebruik van gestructureerde instrumenten zoals de HCR-20
78
Waarom is postdictie problematisch in de forensische diagnostiek? A. De gebruikte tests zijn hiervoor niet betrouwbaar B. Psychologen zijn onvoldoende getraind in terugredeneren C. De onderzochte kan zich situaties onjuist herinneren of vervormen
Correct antwoord: A Toelichting: Psychologische tests zijn niet ontworpen om terug te blikken op mentale toestanden ten tijde van het delict. Daardoor is het moeilijk om met zekerheid te diagnosticeren over het verleden
79
Wat is het doel van de indicatievraag in de forensische context? A. De psychische klachten verminderen B. De zelfwaardering verhogen C. Het recidiverisico reduceren via passende behandeling
Correct antwoord: C Toelichting: Behandelindicaties in de forensische zorg zijn gericht op het aanpakken van risicofactoren die het recidiverisico vergroten (bijv. impulsiviteit), niet alleen op klachtvermindering zoals in de klinische setting
80
Welke vorm van distress komt het meest voor bij patiënten in de palliatieve fase? A. Depressie B. Angst C. Existentiële nood
Correct antwoord: C Toelichting: "In de palliatieve fase is existentiële nood een belangrijke vorm van psychisch lijden, gekenmerkt door vragen over zin, dood en identiteit.
81
Wat is de rol van de psycholoog bij de diagnostiek in palliatieve zorg? A. Gericht op het behandelen van psychiatrische stoornissen B. Gericht op signaleren, normaliseren en ondersteunen van zingeving C. Gericht op het vaststellen van lichamelijke klachten
Correct antwoord: B Toelichting: "De psycholoog speelt vooral een rol in normaliseren, ondersteunen bij zingeving, en het verminderen van lijden.
82
Welke diagnostische benadering wordt aanbevolen in de palliatieve fase? A. Structuurdiagnostiek volgens DSM-5 B. Neuropsychologische testen C. Narratieve en dialogische diagnostiek
Correct antwoord: C Toelichting: "Een narratieve of dialogische benadering is geschikt omdat het de persoonlijke beleving centraal stelt." (p. 114)
83
Welke uitspraak past bij de attitude van de psycholoog in palliatieve zorg? A. Probleemoplossend en directief B. Ondersteunend en accepterend C. Gericht op gedragsverandering Correct antwoord: B
Toelichting: "Belangrijk is een accepterende en empathische houding waarbij ruimte is voor rouw en zingeving." (p. 114)
84
Wat is géén kerntaak van de psycholoog in de palliatieve zorg? A. Ondersteunen van het team bij morele stress B. Diagnostiek van coping en draagkracht C. Bepalen van medische behandelopties
Correct antwoord: C Toelichting: "Medische behandelbeslissingen zijn geen taak van de psycholoog, wel morele ondersteuning aan zorgteams." (p. 115)
85
Wanneer vindt toetsing van hypothesen plaats? A. Na het diagnostisch onderzoek B. Tijdens de integratiefase C. In de indicatiestellende fase
Correct antwoord: B Toelichting: De integratiefase is gericht op toetsing van hypothesen en formuleren van een conclusie (p. 20).