Uitdrukkingen H1-2 Flashcards by Kelly Proud

Q

Maar liefst

A

Veel

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ten onrechte

A

Niet waar

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Iemand voor de gek zetten

A

Make a fool of someone (negative)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Het spoor bijster rsken

A

Iets niet meer volgen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Als het ware

A

Het lijkt er op

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Iemand voor de gek houden

A

Fool someone

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

rechttoe rechtaan

A

Direct

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Iemand glazig aankijken

A

Geen idee hebben

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Op het eerste gezicht

A

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Geen stom woord (zeggen)

A

Zwijgen, niks zeggen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Zijn neus stoten

A

Geen succes hebben

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Onder vier ogen

A

Privé

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(weten waar) de schoen wringt

A

Weten waar het probleem zit

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Van kind af ann

A

Sinds kinderleeftijd

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Klip-en-klaar

A

Duidelijk

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Zeggen waar het op staat

A

Zeggen wat je er vindt

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Kennis van zaken (hebben)

Study These Flashcards

A

Kennis hebben over iets, deskundige op een gebied zijn

Q

Al dan niet

Study These Flashcards

A

Wel of niet

Q

Iets onverlet laten

Study These Flashcards

A

Leave something untouched

Q

Iemand in de boeien slaan

Study These Flashcards

A

Iemand arresten

Q

Iemand voor de winkel gooien

Study These Flashcards

A

Iemand laten zelf problemen oplossen

Q

Iets in de hand hebben

Study These Flashcards

A

Controle hebben over iets

Q

Een goed woordje voor iemand die

Study These Flashcards

A

Recommend (werk)

Q

Tegen een probleem aanlopen

Study These Flashcards

A

De indruk wekken

Indruk maken

Appels met peren vergelijken

Geld (/tijd/energie) stelen in iets

Gaande zijn

Bezig zijn

Tot stand komen

Iets wordt gecreëerd

Iets voor elkaar krijgen

Get something done

(de persoon) in kwestie

Het kind met het badwater weggooien

Alles weg doen

Een broodje app

Myth

Geboren en getogen

Born and raised

Selecteren aan de poort

Kiezen

Tegen iets aankijken

Hoe je iets ziet

Zich blindstaren op oets

Tunnel visie

Aan de slag gaan met iets

Beginnen werken op oets

Tot iets komen

Antwoord krijgen

Handig zijn in/met iets

Goed zijn met iets