Woorden H1 Flashcards
(36 cards)
1
Q
Scheppen
A
Creëren
2
Q
Inlassen
A
Insert
3
Q
Besmuikt
A
Beetje stiekem
4
Q
Uitvissen
A
Uitzoeken
5
Q
Verontwaardigd
A
Indignated
6
Q
Redeneren
A
7
Q
De redenering
A
8
Q
Opschorten
A
Uitstellen
9
Q
Geneigd zijn
A
Automatisch reflex hebben
10
Q
Neigen naar
A
To tend to
11
Q
De neiging
A
12
Q
Tentoonspreiden
A
Iets laten zien
13
Q
Bewerkstellingen
A
Achieve
14
Q
Onoverbrugbaar
A
Niet samen brengen
15
Q
Overbruggen
A
Samenbrengen
16
Q
De strekking
A
Doel
17
Q
Ongeacht
A
Regardless of
18
Q
Discreet
A
19
Q
Fors
A
Flink
20
Q
Herleiden tot
A
Tracteren
21
Q
De kern
A
22
Q
Het terrein
A
23
Q
Markeren
A
Aangeven, beteken
24
Q
De doorbraak
A
The breakthrough
25
Doorbreken
26
Bevlogen
Enthousiast
27
Kennelijk
Blijkbaar
28
Behapen
Nog te doen
29
Onthutsend
Verbasen
30
Ratelen
Snel praten (informeel)
31
De weergave
The display
32
Weergeven
33
Sneuvelen
Dooddgaan in de oorlog
34
Beperken
35
Zich beperken tot
Allen praten over iets bv. Feiten
36
Frappant
Opvallen