Unidad 5 Flashcards
(72 cards)
1
Q
tampoco
A
ook niet
2
Q
también
A
ook
3
Q
el sobrino
A
de neef (zoon van broer/zus)
4
Q
el padre
A
de vader, ouder
5
Q
el lugar de nacimiento
A
de geboorteplaats
6
Q
el disco
A
de CD
7
Q
el escritor
A
de schrijver
8
Q
la naranja
A
de sinaasappel
9
Q
el/la cantante
A
de zanger(es)
10
Q
el poema
A
het gedicht
11
Q
el cante
A
de zang
12
Q
claro
A
natuurlijk
13
Q
el intercambio lingüístico
A
de taaluitwisseling
14
Q
la lengua materna
A
de moedertaal
15
Q
el abrazo
A
de omhelzing, hartelijke groet
16
Q
encantar
A
gek zijn op
17
Q
el mar
A
de zee
18
Q
esperar
A
verwachten, hopen op
19
Q
aventurero
A
avontuurlijk
20
Q
divertido
A
grappig, vermakelijk
21
Q
hablador
A
iemand die graag praat, kletskous
22
Q
alto
A
lang (van personen)
23
Q
moreno
A
donker (van haar en huid)
24
Q
bajo, bajito
A
klein, kort (van personen)
25
al principio
in het begin, aanvankelijk
26
agradable
aardig
27
parecer
lijken
28
en todas partes
overal
29
de todo
van alles
30
la actuación
het optreden
31
más o menos
min of meer
32
en directo
live
33
fatal
beroerd
34
el marido
de echtgenoot, man
35
el hijo
de zoon
36
el nieto
de kleinzoon, kind
37
el tío
de oom
38
el primo
de neef (zoon van oom/tante)
39
la mujer
de echtgenote, vrouw
40
Adónde?
Waar naartoe?
41
familiar
familie-georienteerd
42
disfrutar
genieten
43
igualmente
insgelijks
44
guapo
knap
45
feo
lelijk
46
delgado
slank
47
gordo, gordito
dik
48
rubio
blond
49
aburrido
saai
50
abierto
open
51
cerrado
gesloten
52
serio
serieus
53
majo
leuk, sympathiek
54
alegre
vrolijk
55
Ojo!
Let op!
56
el viernes
de vrijdag
57
quedarse
blijven
58
aproximadamente
ongeveer
59
deportista
sportief
60
celebrar
vieren
61
imprescindible
onmisbaar
62
contemporáneo
hedendaags
63
julio
juli
64
junio
juni
65
mayo
mei
66
la llegada
de aankomst
67
el amante
de geliefde
68
al aire libre
in de openlucht
69
septiembre
september
70
recomendar
aanbevelen
71
durante
gedurende
72
actuar
acteren, optreden