unit 2 Flashcards
(47 cards)
1
Q
easy-going
A
gemakkelijk
2
Q
emotional
A
emotioneel
3
Q
extroverted
A
extrovert
4
Q
flirty
A
flirterig
5
Q
frank
A
openhartig, rechtuit
6
Q
friendly
A
vriendelijk
7
Q
fun
A
leuk, tof
8
Q
generous
A
vrijgevig
9
Q
gentlemanlike
A
galant, hoffelijk
10
Q
grumpy
A
knorrig, nors
11
Q
happy
A
blij
12
Q
hard-working
A
hardwerkend
13
Q
honest
A
eerlijk
14
Q
hot-tempered
A
opvliegend
15
Q
humorous
A
humoristisch
16
Q
insecure
A
onzeker
17
Q
intelligent
A
intelligent, slim
18
Q
introverted
A
introvert
19
Q
kind
A
lief
20
Q
laid-back
A
relaxed, ontspannen
21
Q
lazy
A
lui
22
Q
lively
A
levendig
23
Q
loving
A
liefdevol, liefhebbend
24
Q
loyal
A
loyaal, trouw
25
malicious
kwaadaardig
26
materialistic
materialistisch
27
mature
volwassen
28
mean
gemeen
29
modest
bescheiden
30
needy
behoeftig, veeleisend
31
nervous
nerveus
32
optimistic
optimistisch
33
organised
georganiseerd, gestructureerd
34
outging
uitbundig
35
passionate
gepassioneerd
36
patient
geduldig
37
perceptive
opmerkzaam, scherpzinnig
38
pompous
arrogant
39
rational
redelijk, verstandig
40
reliable
betrouwbaar, geloofwaardig
41
sincere
oprecht
42
spiteful
wraakzuchtig
43
strong-willed
met een strekte wil, wilskrachtig
44
superficial
oppervlakkig
45
thoughtful
attent, bedachtzaam
46
vain
ijdel
47
