unit 2, idioms Flashcards
(17 cards)
1
Q
a rough patch
A
een moeilijke periode
2
Q
a soft spot
A
een zwakke plek
3
Q
an old flame
A
een oude vlam/liefde
4
Q
head over heels
A
halsoverkop
5
Q
lovey-dovey
A
klef, zoetsappig, melig
6
Q
to be joined at the hip
A
onafscheidelijk zijn
6
Q
main squeeze
A
liefje, oogappel
7
Q
to be swept off your feet
A
van je sokken geblazen worden
8
Q
to get off on the wrong foot
A
verkeerd beginnen
8
Q
to carry a torch
A
nog iets voelen voor iemand
9
Q
to get cold feet
A
beginnen te twijfelen
10
Q
to get on like a house on fire
A
het erg goed kunnen vinden met iemand
11
Q
to give someone the cold shoulder
A
iemand negeren
12
Q
to have (got) the hots for
A
een oogje hebben op
13
Q
to keep someone at arm’s length
A
iemand op een afstand houden
14
Q
to pop the question
A
ten huwelijk vragen
15
Q
to tie the knot
A
trouwen