unit 4 (woorden) Flashcards
engels (56 cards)
1
Q
Wat is een blouse
A
a blouse
2
Q
wat is een strikje
A
a bow tie
3
Q
wat is een lange jas
A
a coat
4
Q
wat is een kleed
A
a dress
5
Q
wat is een leren vest
A
a jacket
6
Q
wat is een trui met een kap
A
a hoodie
7
Q
wat is een hemd
A
a shirt
8
Q
wat is een pak
A
a suit
8
Q
wat is een short
A
shorts
8
Q
wat zijn sokken
A
socks
9
Q
wat is een rok
A
a skirt
10
Q
wat is een trui zonder kap
A
a sweater
11
Q
wat is een das
A
a tie
12
Q
wat is een t shirt
A
a T-shirt
13
Q
wat is ondergoed
A
underwear
14
Q
wat is een broek
A
a pair of trousers
15
Q
wat is een top
A
a top
16
Q
wat is een onderhemd
A
a vest
16
Q
wat is een tas
A
a bag
16
Q
wat is een armband
A
a bracelet
17
Q
wat is een pet
A
a cap
18
Q
wat is een handtas
A
a handbag
19
Q
wat is een hoed
A
a hat
20
Q
wat is een ketting
A
a necklace
21
wat is een piersing
a piercing
22
wat is een ring
a ring
23
wat is een portomonee
a wallet
23
wat is een horloge
a watch
24
wat zijn botten
boots
25
wat zijn hakken
high heels
26
wat zijn schoenen
shoes
27
wat zijn slippers
slippers
28
wat zijn sportschoenen
trainers
29
wat is zwart
black
30
wat is blauw
blue
31
wat is bruin
brown
32
wat is groen
green
33
wat is oranje
orange
34
wat is roze
pink
35
wat is wit
white
35
wat is rood
red
36
wat is geel
yellow
37
wat is geruit
checked
38
wat is gebloemd
floral/flowery
39
wat is krijtstrepen
pin-striped
40
wat is geruit
plaind
41
wat is effen
plain
42
wat is gestippeld
polka-dotted
43
wat is gevlekt
spotted
44
wat is gestreept
striped
45
wat is Schotse ruit
tartan
46
wat is zijde
silk
47
wat is jeans
jeans/denim
48
wat is wol
wool
49
wat is leder
leather
50
wat is katoen
cotton