unit 8 (woorden) Flashcards
engels (34 cards)
1
Q
wat is dansen
A
dancing
2
Q
wat is handletteren
A
hand lettering
2
Q
wat is tekenen, schetsen
A
drawing, sketching
3
Q
wat is naaien
A
sewing
4
Q
wat is schilderen
A
painting
5
Q
wat is schrijven
A
writing
6
Q
wat is muziek beluisteren
A
listening to music
7
Q
wat is bouwen
A
building
8
Q
wat is houtbewerking
A
woodworking
8
Q
wat is mode
A
fashion
9
Q
wat is met computers werken
A
working with computers
10
Q
wat is make-up
A
make up
10
Q
wat is haartooi
A
hairdressing
11
Q
wat is interieurontwerp
A
interior design
12
Q
wat is nagelkunst
A
nail art
13
Q
wat is fotografie
A
photography
14
Q
wat is atletiek
A
athletics
15
Q
wat is basketbal
A
basketball
16
Q
wat is schaken
A
chess
16
Q
wat is wielrennen
A
cycling
17
Q
wat is voetbal
A
football
18
Q
wat is tennis
A
tennis
19
Q
wat is lopen
A
running
20
Q
wat is scouting/jeugdbeweging
A
scouting/youth movement
21
wat is bakken
baking
22
wat is iets maken/creëren
construction
23
wat is koken
cooking
24
wat is spullen herstellen
fixing things
25
wat is dingen onthouden
remembering
things
26
wat is verschillende talen
spreken
speaking different
languages
27
wat is spelling
spelling
28
wat is voor (huis)dieren zorgen
taking care of pets
29
wat is weetjes
trivia
30
wat is vlogging (video’s maken
voor YouTube)
vlogging