unit 9 Flashcards
(45 cards)
1
Q
A
2
Q
gekenmerkt worden door andere
A
involve
3
Q
verkennen
A
explore
4
Q
ontspannen
A
relax
5
Q
solliciteren
A
apply for a job
6
Q
verdienen
A
earn
7
Q
lange uren maken
A
work long hours
8
Q
uitdagend
A
challenging
9
Q
betaalde vakantie krijgen
A
get paid holidays
10
Q
je ontslag indienen
A
give in your notice
11
Q
gepromoveerd worden
A
be promoted
12
Q
praktijktraining
A
on-the-job training
13
Q
een loopbaan starten
A
start a career
14
Q
salaris
A
pay
15
Q
geslaagd
A
successfull
16
Q
medewerker van een bureau
A
travel agent
17
Q
advocaat
A
lawyer
18
Q
manager
A
manager
19
Q
schoonmaker
A
cleaner
20
Q
secretaresse
A
secretary
21
Q
gids
A
tour guide
22
Q
werken als
A
work as
23
Q
werken in
A
work in
24
Q
werken voor
A
work for
25
baan
job
26
werk
work
27
cameraman
cameraman
28
uiteindelijk
in the end
29
de komende paar jaar
in the next few years
30
vroeger
in the past
31
in een dag
in a day
32
in drie uur
in three hours
33
in Juni
in June
34
in de zomer
in summer
35
over twee weken
in two weeks' time
36
mindervalide
disabled
37
rolstoel
wheelchair
38
handicap
disability
39
werken/bedienen
operate
40
kaars
candle
41
stok
pole
42
lijst
frame
43
metaal
metal
44
liefdadigheidsinstelling
charity
45
sponsor
sponsor