Verbindingen Flashcards
(9 cards)
1
Q
oplopen tot
A
to increase
2
Q
van tevoren
A
in advance\beforehand
3
Q
een cursus volgen
A
to have a course
4
Q
geblesseerd raken
A
to get injured
5
Q
na afloop
A
afterwards
6
Q
onder behandeling van
A
sort of “handeld by” a doctor, or cardiolog or orthodentist (usually medical handeling)2
7
Q
tijd doorbrengen met
A
to spend time with
8
Q
verwijderd zijn van
A
from ([physical distance)
9
Q
heen en weer
A
back and forth (walking, fo example)