Verbos 1 Flashcards

(116 cards)

1
Q

Aborrecer

Aborrecer: No puedo soportar la comida picante, la aborrezco

A

Verafschuwen, niet kunnen uitstaan

Ik kan niet tegen pittig eten, ik verafschuw het.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aclarar

Aclarar: ¿Puedes aclarar lo que quisiste decir?

A

Verduidelijken, verhelderen

Kun je verduidelijken wat je bedoelde te zeggen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aconsejar

Aconsejar: Te aconsejo que descanses un poco antes de continuar.

A

Adviseren, raadgeven

Ik raad je aan om even te rusten voordat je verdergaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Adivinar

Adivinar: Ellos intentaron adivinar la respuesta correcta.

A

Voorspellen, raden

Ze probeerden het juiste antwoord te voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Advertir

Advertir: Quiero advertirte sobre los peligros de manejar sin precaución.

A

Waarschuwen, opmerkzaam maken

Ik wil je waarschuwen voor de gevaren van autorijden zonder voorzorgsmaatregelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afligirse

Afligirse: No te aflijas por lo que dijo, no lo tomó en serio.

A

Verdrietig worden, zich bedroefd voelen

Maak je geen zorgen over wat hij zei, hij meende het niet serieus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Agitar

Agitar: Agita bien la botella antes de usarla.

A

Schudden, roeren

Schud de fles goed voor gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Alardear

Alardear: No me gusta que alardees de tus logros.

A

Opscheppen, pronken

Ik houd niet van mensen die opscheppen over hun prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aliviar

Aliviar: Un buen masaje puede aliviar el dolor muscular.

A

Verlichten, kalmeren

Een goede massage kan de spierpijn verlichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Alterar

Alterar: La noticia alteró completamente su estado de ánimo.

A

Wijzigen, verstoren

Het nieuws verstoorde volledig haar gemoedstoestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ampliar

Ampliar: La empresa planea ampliar su sede en los próximos meses.

A

Uitbreiden, vergroten

Het bedrijf is van plan om zijn hoofdkantoor in de komende maanden uit te breiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Anhelar

Anhelar: Ella anhela viajar por todo el mundo algún día.

A

Verlangen naar, begeren

Ze verlangt ernaar om ooit de wereld rond te reizen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aniquilar

Aniquilar: El fuego aniquiló toda la vegetación de la zona.

A

Vernietigen, uitroeien

Het vuur vernietigde alle vegetatie in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Anticipar

Anticipar: No puedo anticipar cómo reaccionarán a la noticia.

A

Vooruitlopen, anticiperen

Ik kan niet voorspellen hoe ze zullen reageren op het nieuws.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Apreciar

Apreciar: Aprecio mucho tu ayuda en este proyecto.

A

Waarderen, op prijs stellen

Ik waardeer je hulp enorm bij dit project.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Apretar

Apretar: Tienes que apretar el botón para encender la máquina.

A

Indrukken, vastknijpen

Je moet de knop indrukken om de machine aan te zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Arrastrar

Arrastrar: El perro arrastró la cuerda hasta su cama.

A

Slepen, meeslepen

De hond sleepte het touw naar zijn bed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Asimilar

Asimilar: Fue difícil asimilar toda la información en tan poco tiempo.

A

Opnemen

Het was moeilijk om alle informatie in zo’n korte tijd te verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Asombrar

Asombrar: El resultado final me asombró.

A

Verbazen, verwonderen

Het resultaat verraste me.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Atormentar

Atormentar: La preocupación me atormenta constantemente.

A

Kwellen, martelen

De zorgen kwelden me voortdurend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Atrapar

Atrapar: El gato logró atrapar al ratón.

A

Vangen, vastleggen

De kat slaagde erin de muis te vangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Atravesar

Atravesar: Tuvimos que atravesar un río para llegar al otro lado.

A

Doorkruisen, oversteken

We moesten een rivier oversteken om aan de andere kant te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Aumentar

Aumentar: Debemos aumentar la producción para cumplir con la demanda.

A

Verhogen, vergroten

We moeten de productie verhogen om aan de vraag te voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Auxiliar

Auxiliar: El equipo médico tuvo que auxiliar al herido rápidamente.

A

Helpen, bijstaan

Het medisch team moest de gewonde snel helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Avanzar ## Footnote Avanzar: Necesitamos avanzar con el proyecto para terminar a tiempo.
Vooruitgaan, voortschrijden ## Footnote We moeten doorgaan met het project om op tijd af te zijn.
26
Calcular ## Footnote Calcular: Tienes que calcular el costo antes de tomar una decisión.
Berekenen, rekenen ## Footnote Je moet de kosten berekenen voordat je een beslissing neemt.
27
Cargar ## Footnote Cargar: Voy a cargar el teléfono porque tiene poca batería.
Laden, beladen ## Footnote Ik ga de telefoon opladen omdat de batterij bijna leeg is.
28
Clarificar ## Footnote Clarificar: Necesito clarificar algunos puntos antes de continuar.
Verduidelijken, ophelderen ## Footnote Ik moet enkele punten verduidelijken voordat we verdergaan.
29
Colaborar ## Footnote Colaborar: Todos debemos colaborar para lograr el éxito del proyecto.
Samenwerken, bijdragen ## Footnote We moeten allemaal samenwerken om het succes van het project te behalen.
30
Combatir ## Footnote Combatir: Es importante combatir las injusticias donde sea que las encontremos.
Strijden, vechten ## Footnote Het is belangrijk om onrechtvaardigheid te bestrijden, waar we het ook tegenkomen.
31
Comprobar ## Footnote Comprobar: Vamos a comprobar si todo está en orden antes de la reunión.
Controleren, verifiëren ## Footnote Laten we controleren of alles in orde is voordat de vergadering begint.
32
Confiar ## Footnote Confiar: Confío en ti para que tomes la decisión correcta.
Vertrouwen, geloven ## Footnote Ik vertrouw op jou om de juiste beslissing te nemen.
33
Confundir ## Footnote Confundir: Me confundí con las instrucciones que me diste.
Verwarren, in de war brengen ## Footnote Ik verwisselde de instructies die je me gaf.
34
Construir ## Footnote Construir: Vamos a construir una casa más grande en el terreno.
Bouwen, oprichten ## Footnote We gaan een groter huis bouwen op het terrein.
35
Contener ## Footnote Contener: La botella contiene agua mineral.
Bevatten, inhouden ## Footnote De fles bevat mineraalwater.
36
Continuar ## Footnote Continuar: Debemos continuar con el plan que ya tenemos.
Doorgaan, verdergaan ## Footnote We moeten doorgaan met het plan dat we al hebben.
37
Convertir ## Footnote Convertir: El agua se convierte en vapor cuando hierve.
Veranderen, omvormen ## Footnote Water verandert in damp wanneer het kookt.
38
Criticar ## Footnote Criticar: No es justo criticar sin saber toda la verdad.
Bekritiseren, oordelen ## Footnote Het is niet eerlijk om te bekritiseren zonder de hele waarheid te kennen.
39
Declarar ## Footnote Declarar: El gobierno va a declarar el estado de emergencia.
Verklaren, uitspreken ## Footnote De overheid gaat de noodtoestand verklaren.
40
Defender ## Footnote Defender: Ella sabe defender sus ideas con convicción.
Verdedigen, beschermen ## Footnote Ze weet haar ideeën met overtuiging te verdedigen.
41
Demostrar ## Footnote Demostrar: Debes demostrar que tienes la experiencia necesaria para el trabajo.
Bewijzen, aantonen ## Footnote Je moet bewijzen dat je de nodige ervaring hebt voor het werk.
42
Desarrollar ## Footnote Desarrollar: Necesitamos desarrollar una nueva estrategia para el mercado.
Ontwikkelen, uitbreiden ## Footnote We moeten een nieuwe strategie ontwikkelen voor de markt.
43
Descifrar ## Footnote Descifrar: Fue difícil descifrar el código, pero lo logré.
Ontcijferen, decodeer ## Footnote Het was moeilijk de code te ontcijferen, maar het is gelukt.
44
Describir ## Footnote Describir: Voy a describir lo que vi durante mi viaje.
Beschrijven, uitleggen ## Footnote Ik ga beschrijven wat ik tijdens mijn reis heb gezien.
45
Desempeñar ## Footnote Desempeñar: Ella desempeñó un papel crucial en el proyecto.
Uitvoeren, vervullen ## Footnote Ze speelde een cruciale rol in het project.
46
Desmentir ## Footnote Desmentir: El portavoz tuvo que desmentir los rumores rápidamente.
Weerleggen, ontkennen ## Footnote De woordvoerder moest snel de geruchten ontkrachten.
47
Destacar ## Footnote Destacar: Quiero destacar la importancia de la colaboración en este proyecto.
Opvallen, benadrukken ## Footnote Ik wil het belang van samenwerking in dit project benadrukken.
48
Detener ## Footnote Detener: La policía logró detener al sospechoso.
Stoppen, stilleggen ## Footnote De politie slaagde erin de verdachte te arresteren.
49
Dibujar ## Footnote Dibujar: Me gusta dibujar paisajes en mi tiempo libre.
Tekenen, schetsen ## Footnote Ik houd van het tekenen van landschappen in mijn vrije tijd.
50
Disfrutar ## Footnote Disfrutar: Disfruté mucho de la película que vimos anoche.
Genieten, plezier hebben ## Footnote Ik genoot enorm van de film die we gisteravond zagen.
51
Divulgar ## Footnote Divulgar: El periodista intentó divulgar la verdad sobre el caso.
Openbaren, bekendmaken ## Footnote De journalist probeerde de waarheid over de zaak bekend te maken.
52
Duplicar ## Footnote Duplicar: Vamos a duplicar el número de empleados para mejorar la eficiencia.
Verdubbelen, dupliceren ## Footnote We gaan het aantal werknemers verdubbelen om de efficiëntie te verbeteren.
53
Efectuar ## Footnote Efectuar: Vamos a efectuar los cambios a partir de mañana.
Uitvoeren, realiseren ## Footnote We gaan de veranderingen vanaf morgen doorvoeren.
54
Ejecutar ## Footnote Ejecutar: Tienes que ejecutar la tarea según las instrucciones.
Uitvoeren, uitvoeren (uitvoeren van acties) ## Footnote Je moet de taak uitvoeren volgens de instructies.
55
Elegir ## Footnote Elegir: Necesito elegir entre estas dos opciones.
Kiezen, selecteren ## Footnote Ik moet kiezen tussen deze twee opties.
56
Eludir ## Footnote Eludir: Siempre trata de eludir las responsabilidades.
Ontwijken, vermijden ## Footnote Hij probeert altijd zijn verantwoordelijkheden te ontwijken.
57
Emitir ## Footnote Emitir: El canal de televisión va a emitir un programa especial.
Uitzenden, afgeven ## Footnote De televisiezender gaat een speciaal programma uitzenden.
58
Enfatizar ## Footnote Enfatizar: Quiero enfatizar que este es un tema importante.
Benadrukken, beklemtonen ## Footnote Ik wil benadrukken dat dit een belangrijk onderwerp is.
59
Enfocar ## Footnote Enfocar: Necesitamos enfocar nuestros esfuerzos en los puntos clave.
Focussen, richten ## Footnote We moeten onze inspanningen richten op de belangrijkste punten.
60
Enriquecer ## Footnote Enriquecer: La experiencia de viajar puede enriquecer tu vida.
Verrijken, verbeteren ## Footnote Reizen kan je leven verrijken.
61
Entregar ## Footnote Entregar: Tengo que entregar el informe antes de la fecha límite.
Overhandigen, leveren ## Footnote Ik moet het rapport voor de deadline inleveren.
62
Enumerar ## Footnote Enumerar: Voy a enumerar las razones por las que este proyecto es importante.
Opsommen, lijst maken ## Footnote Ik ga de redenen opsommen waarom dit project belangrijk is.
63
Evaluar ## Footnote Evaluar: Necesitamos evaluar los resultados del examen para ver qué mejorar.
Evalueren, beoordelen ## Footnote We moeten de examenuitslagen evalueren om te zien wat we kunnen verbeteren.
64
Evitar ## Footnote Evitar: Deberíamos evitar hablar de política durante la cena.
Vermijden, ontwijken ## Footnote We zouden moeten vermijden om over politiek te praten tijdens het diner.
65
Examinar ## Footnote Examinar: El médico va a examinar tus resultados de laboratorio.
Onderzoeken, inspecteren ## Footnote De arts gaat je laboratoriumresultaten onderzoeken.
66
Exponer ## Footnote Exponer: Ella decidió exponer su punto de vista en la reunión.
Blootstellen, presenteren ## Footnote Ze besloot haar standpunt in de vergadering naar voren te brengen.
67
Facilitar ## Footnote Facilitar: El nuevo software facilita la gestión de los datos.
Vergemakkelijken, faciliteren ## Footnote De nieuwe software maakt het beheren van gegevens gemakkelijker.
68
Favorecer ## Footnote Favorecer: Este cambio favorece a los trabajadores de la empresa.
Bevorderen, voordelig zijn ## Footnote Deze verandering komt de werknemers van het bedrijf ten goede.
69
Fomentar ## Footnote Fomentar: Es importante fomentar un ambiente positivo en el trabajo.
Stimuleren, aanmoedigen ## Footnote Het is belangrijk om een positieve werkomgeving te bevorderen.
70
Fundar ## Footnote Fundar: Ellos fundaron una organización benéfica para ayudar a los necesitados.
Stichten, oprichten ## Footnote Ze richtten een goed doel op om mensen in nood te helpen.
71
Garantizar ## Footnote Garantizar: La empresa garantiza la calidad de sus productos.
Garanderen, verzekeren ## Footnote Het bedrijf garandeert de kwaliteit van zijn producten.
72
Generar ## Footnote Generar: Este sistema genera informes automáticos.
Genereren, creëren ## Footnote Dit systeem genereert automatisch rapporten.
73
Identificar ## Footnote Identificar: Pude identificar la causa del problema después de investigar.
Identificeren, herkennen ## Footnote Ik kon de oorzaak van het probleem identificeren nadat ik had onderzocht.
74
Ilustrar ## Footnote Ilustrar: El profesor usó un ejemplo para ilustrar la teoría.
Illusteren, uitleggen ## Footnote De leraar gebruikte een voorbeeld om de theorie te verduidelijken.
75
Imponer ## Footnote Imponer: El gobierno decidió imponer nuevas leyes sobre el tráfico.
Opleggen, afdwingen ## Footnote De overheid besloot nieuwe verkeerswetten in te voeren.
76
Indicar ## Footnote Indicar: Las señales indican la dirección correcta.
Aanduiden, aanwijzen ## Footnote De borden geven de juiste richting aan.
77
Influir ## Footnote Influir: La música puede influir en tu estado de ánimo.
Beïnvloeden, invloed hebben ## Footnote Muziek kan invloed hebben op je gemoedstoestand.
78
Innovar ## Footnote Innovar: Debemos innovar para mantenernos competitivos en el mercado.
Innoveren, vernieuwen ## Footnote We moeten innoveren om competitief te blijven op de markt.
79
Insistir ## Footnote Insistir: Ella insistió en que era la mejor opción para el puesto.
Volhouden, aandringen ## Footnote Ze bleef aandringen dat ze de beste keuze voor de functie was.
80
Integrar ## Footnote Integrar: Necesitamos integrar los nuevos empleados al equipo rápidamente.
Integreren, samenvoegen ## Footnote We moeten de nieuwe werknemers snel in het team integreren.
81
Intentar ## Footnote Intentar: Voy a intentar resolver el problema lo antes posible.
Proberen, trachten ## Footnote Ik ga proberen het probleem zo snel mogelijk op te lossen.
82
Interpretar ## Footnote Interpretar: Él sabe cómo interpretar las señales de tráfico correctamente.
Interpreteren, uitleggen ## Footnote Hij weet hoe hij verkeersborden correct moet interpreteren.
83
Introducir ## Footnote Introducir: Debemos introducir las nuevas ideas en la reunión de mañana.
Invoeren, introduceren ## Footnote We moeten de nieuwe ideeën in de vergadering van morgen inbrengen.
84
Justificar ## Footnote Justificar: No puedo justificar esa decisión, me parece incorrecta.
Rechtvaardigen, verantwoorden ## Footnote Ik kan die beslissing niet rechtvaardigen, ik vind hem verkeerd.
85
Limitar ## Footnote Limitar: Necesitamos limitar el tiempo de uso de dispositivos electrónicos.
Beperken, afbakenen ## Footnote We moeten de tijd die we aan elektronische apparaten besteden beperken.
86
Manifestar ## Footnote Manifestar: Los empleados manifestaron su descontento con las nuevas políticas.
Bekendmaken, uiten ## Footnote De werknemers gaven hun ongenoegen over het nieuwe beleid te kennen.
87
Modificar ## Footnote Modificar: Voy a modificar el diseño para que sea más atractivo.
aanpassen, wijzigen ## Footnote Ik ga het ontwerp aanpassen zodat het aantrekkelijker wordt.
88
Negociar ## Footnote Negociar: Vamos a negociar un mejor contrato con los proveedores.
Onderhandelen, overeenkomen ## Footnote We gaan onderhandelen voor een beter contract met de leveranciers.
89
Notificar ## Footnote Notificar: Tienes que notificar a los clientes sobre el cambio de horario.
Melden, informeren ## Footnote Je moet de klanten informeren over de wijziging van het schema.
90
Observar ## Footnote Observar: Necesito observar más detalles para comprender la situación.
Waarnemen, kijken ## Footnote Ik moet meer details observeren om de situatie te begrijpen.
91
Omitir ## Footnote Omitir: No olvides omitir la parte que ya está cubierta en el informe anterior.
Overslaan, nalaten ## Footnote Vergeet niet het deel dat al in het vorige rapport is behandeld over te slaan.
92
Organizar ## Footnote Organizar: Vamos a organizar una reunión para discutir los detalles.
Organiseren, ordenen ## Footnote We gaan een vergadering organiseren om de details te bespreken.
93
Otorgar ## Footnote Otorgar: El comité va a otorgar el premio al mejor proyecto.
Toekennen, verlenen ## Footnote De commissie gaat de prijs voor het beste project toekennen.
94
Participar ## Footnote Participar: Todos deben participar activamente en las actividades del equipo.
Deelnemen, meedoen ## Footnote Iedereen moet actief deelnemen aan de teamactiviteiten.
95
Percibir ## Footnote Percibir: Pude percibir un cambio en su actitud desde la última vez que lo vi.
Waarnemen, opmerken ## Footnote Ik merkte een verandering in zijn houding sinds de laatste keer dat ik hem zag.
96
Persistir ## Footnote Persistir: Si persistimos en nuestros esfuerzos, lograremos el éxito.
Volharden, doorzetten ## Footnote Als we volhouden, zullen we succes behalen.
97
Producir ## Footnote Producir: La fábrica va a producir 1000 unidades más esta semana.
Produceren, maken ## Footnote De fabriek gaat deze week nog 1000 eenheden produceren.
98
Promover ## Footnote Promover: La empresa va a promover a varios empleados por su buen trabajo.
Promoten, bevorderen ## Footnote Het bedrijf gaat verschillende werknemers promoveren vanwege hun goede werk.
99
Reconocer ## Footnote Reconocer: Ella reconoció el esfuerzo de sus compañeros en la reunión.
Erkennen, herkennen ## Footnote Ze erkende de inspanningen van haar collega’s in de vergadering.
100
Reflejar ## Footnote Reflejar: El espejo refleja mi imagen de forma perfecta.
Weerspiegelen, reflecteren ## Footnote De spiegel weerspiegelt mijn afbeelding perfect.
101
Reforzar ## Footnote Reforzar: Necesitamos reforzar nuestra estrategia para lograr mejores resultados.
Versterken, versterken ## Footnote We moeten onze strategie versterken om betere resultaten te behalen.
102
Relacionar ## Footnote Relacionar: Es importante relacionar los conceptos para entender el tema.
Relateren, verbinden ## Footnote Het is belangrijk om de concepten met elkaar te verbinden om het onderwerp te begrijpen.
103
Resolver ## Footnote Resolver: Tenemos que resolver este problema antes de seguir adelante.
Oplossen, oplossen (problemen) ## Footnote We moeten dit probleem oplossen voordat we verder gaan.
104
Seleccionar ## Footnote Seleccionar: Voy a seleccionar a los mejores candidatos para el puesto.
Selecteren, kiezen ## Footnote Ik ga de beste kandidaten voor de functie selecteren.
105
Simplificar ## Footnote Simplificar: Vamos a simplificar el proceso para hacerlo más eficiente.
Vereenvoudigen, simpel maken ## Footnote We gaan het proces vereenvoudigen om het efficiënter te maken.
106
Sobresalir ## Footnote Sobresalir: Ella sobresale en matemáticas, es muy talentosa.
Uitblinken, opvallen ## Footnote Ze steekt uit in wiskunde, ze is erg getalenteerd.
107
Subrayar ## Footnote Subrayar: El profesor subrayó los puntos más importantes de la lección.
Onderstrepen, benadrukken ## Footnote De leraar onderstreepte de belangrijkste punten van de les.
108
Superar ## Footnote Superar: Con esfuerzo, podemos superar cualquier obstáculo.
Overwinnen, verslaan ## Footnote Met inspanning kunnen we elk obstakel overwinnen.
109
Transformar ## Footnote Transformar: Esta nueva tecnología va a transformar la industria.
Transformeren, veranderen ## Footnote Deze nieuwe technologie gaat de industrie transformeren.
110
Transmitir ## Footnote Transmitir: El objetivo es transmitir un mensaje claro y directo.
Overbrengen, uitzenden ## Footnote Het doel is om een duidelijke en directe boodschap over te brengen.
111
Ubicar ## Footnote Ubicar: El hotel se encuentra ubicado cerca de la playa.
Plaatsen, situeren ## Footnote Het hotel ligt dichtbij het strand.
112
Unificar ## Footnote Unificar: Necesitamos unificar los criterios para tomar una decisión.
Verenigen, samenvoegen ## Footnote We moeten de criteria verenigen om een beslissing te nemen.
113
Utilizar ## Footnote Utilizar: Debemos utilizar todos los recursos disponibles.
Gebruiken, inzetten ## Footnote We moeten alle beschikbare middelen gebruiken.
114
Valorar ## Footnote Valorar: Es importante valorar el tiempo de los demás.
Waarderen, schatten ## Footnote Het is belangrijk om de tijd van anderen te waarderen.
115
Verificar ## Footnote Verificar: Necesito verificar si la información es correcta.
Verifiëren, controleren ## Footnote Ik moet verifiëren of de informatie correct is.
116
Vincular ## Footnote Vincular: Es necesario vincular estos dos temas para que tengan sentido.
Verbinden, koppelen ## Footnote Het is nodig om deze twee onderwerpen te verbinden zodat ze logisch zijn.