Verbs with Fixed Prepositions (II: add preposition) Flashcards

(72 cards)

1
Q

aandringen

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanmanen

A

tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aanmoedigen

A

tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zich aanpassen

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zich aansluiten

A

bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aansturen

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zich abonneren

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afgaan

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

afgeven

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afhangen

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

afleiden

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afreageren

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afstemmen

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aftrekken

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zich afwenden

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afwijken

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zich afzetten

A

tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

anticiperen

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bang zijn

A

voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

beloven

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

beginnen

A

met

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

benieuwd zijn

A

naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bevestigen

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bezwaar hebben

A

tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
deelnemen
aan
26
denken
aan
27
zich ergeren
aan
28
gehecht zijn
aan
29
gehoorzamen
aan
30
genieten
van
31
geven
aan | om
32
herinneren
aan
33
hopen
op
34
horen
bij
35
zich houden
aan
36
houden
van
37
ingaan
op
38
kijken
naar
39
lijden
aan
40
luisteren
naar
41
nadenken
over
42
opgaan
in
43
praten
over tegen met
44
reageren
op
45
rekenen
op
46
richten
zich
47
ruziën
over
48
schreeuwen
tegen
49
schrikken
van
50
smeken
om
51
stoppen
met
52
sturen
aan | naar
53
toekomen
aan
54
twijfelen
aan | over
55
uitkijken
voor
56
verantwoordelijk zijn
voor
57
vergelijken
met
58
verliezen
van
59
verslaafd zijn
aan
60
verwachter
van
61
zich verzetten
tegen
62
verzoeken
om
63
zich voegen
naar
64
vragen
aan naar om
65
vrezen
voor
66
wachten
op
67
zich wenden
tot
68
werken
aan
69
wijzen
op
70
zeggen
tegen
71
zoeken
naar
72
zorgen
voor