Verbs with Fixed Prepositions (II: add preposition) Flashcards
(72 cards)
1
Q
aandringen
A
op
2
Q
aanmanen
A
tot
3
Q
aanmoedigen
A
tot
4
Q
zich aanpassen
A
aan
5
Q
zich aansluiten
A
bij
6
Q
aansturen
A
op
7
Q
zich abonneren
A
op
8
Q
afgaan
A
op
9
Q
afgeven
A
op
10
Q
afhangen
A
van
11
Q
afleiden
A
van
12
Q
afreageren
A
op
13
Q
afstemmen
A
op
14
Q
aftrekken
A
van
15
Q
zich afwenden
A
van
16
Q
afwijken
A
van
17
Q
zich afzetten
A
tegen
18
Q
anticiperen
A
op
19
Q
bang zijn
A
voor
20
Q
beloven
A
aan
21
Q
beginnen
A
met
aan
22
Q
benieuwd zijn
A
naar
23
Q
bevestigen
A
aan
24
Q
bezwaar hebben
A
tegen
25
deelnemen
aan
26
denken
aan
27
zich ergeren
aan
28
gehecht zijn
aan
29
gehoorzamen
aan
30
genieten
van
31
geven
aan
| om
32
herinneren
aan
33
hopen
op
34
horen
bij
35
zich houden
aan
36
houden
van
37
ingaan
op
38
kijken
naar
39
lijden
aan
40
luisteren
naar
41
nadenken
over
42
opgaan
in
43
praten
over
tegen
met
44
reageren
op
45
rekenen
op
46
richten
zich
47
ruziën
over
48
schreeuwen
tegen
49
schrikken
van
50
smeken
om
51
stoppen
met
52
sturen
aan
| naar
53
toekomen
aan
54
twijfelen
aan
| over
55
uitkijken
voor
56
verantwoordelijk zijn
voor
57
vergelijken
met
58
verliezen
van
59
verslaafd zijn
aan
60
verwachter
van
61
zich verzetten
tegen
62
verzoeken
om
63
zich voegen
naar
64
vragen
aan
naar
om
65
vrezen
voor
66
wachten
op
67
zich wenden
tot
68
werken
aan
69
wijzen
op
70
zeggen
tegen
71
zoeken
naar
72
zorgen
voor