Verloskundige diagnostiek Flashcards

1
Q

Wat zijn de soorten verloskundig onderzoek Durante partu (‘‘in aanloop naar het baringsproces’’)

A
  1. Uitwendig onderzoek
    ‘’ Inspecteren. Hierin hoort auscultatie, percusie en palpatie’’
  2. Inwendig onderzoek
    ‘’ vaginaal toucher’’
  3. Observatie weënactiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat uitwendig onderzoek uit?

A

1) Inspectie
–> wat (‘’ tekenen van lightning, harde buik, dikke benen, gespannen borsten, linea albea, striae, dikke vingers etc.’’)
–> Wanneer (‘’continu’’)
–> Doel (‘’informatie verzamelen’’)
–> Uitvoering:
> Respect – intimiteit
> Vroedvrouw, materiaal, parturiënte (‘’: vrouw in arbeid’’)
(‘’ uitvoering doe je met respect, zorg dat je parturiënte comfortabel ligt’’)
–> Nazorg
–> Rapportage

2) Palpatie
- Handgrepen van Leopold

3) Percussie
–> wat (‘‘bekloppen van de buik, waardoor je een bepaald geluid krijgt’’)
Geen uterus –> geluid klinkt hol en dof. zo kan je de aflijn van de uterus vinden
–> Doel (‘‘aflijn van de uterus vinden’’)

4) Auscultatie
–> Wat (‘’luisteren naar de foetale harttonen’’)
-Hoe (‘’liggen en indaling baby bepaald waar je de foetale harttonen kan zoeken’’)
- Soorten: doptoon, cardiotocografie, hoorn van pinard
(‘’ Doel is altijd risicoselectie’’)
(‘’ Doel is ook checken of de baby nog in leven is en of er geen lijden van de foetus is (aan de hand van fout patroon)’’)
- Uitvoering – techniek (A.Bogaerts, 2019)
- Voorbereiding – uitvoering – nazorg – rapportage (HOT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat een inwendig onderzoek uit?

A

1) Vaginaal toucher (VT)
- Definitie (‘‘via de vagina met 2 wijsvingers (wis en middelvinger) richting de cervix’’)
- Indicaties- tegenindicaties
‘’ Indicaties: voor- en na een interventie. En om een begin en eindsituatie te schetsen. Zie KCE-richtlijn hiervoor. Vgm in situatie zonder problemen om de 4 uur.
Tegenindicaties: premature contracties (te vroeg in arbeid gaan), helderrood bloedverlies’’
- Doel
* POVIAS of POVASI (‘’ dit nagaan’’)
* Bekken (als doorlaatorgaan) (‘’ dit nakijken. Want hier moet de baby doorgeen’’)
* Pathologische situaties (‘’ onderscheiden fysiologische en pathologische situatie’’)
* Reacties van vrouw (‘’ dit nagaan’’)
- Uitvoering (p172-173 in handboek)

2) Rectaal onderzoek
- Definitie (‘’ via dikke darm voelen naar de cervix (zelfde vingers al vaginaal)’’)
- Indicaties – Tegenindicaties
‘’Indicatie: belemmering van de vagina, waardoor je via de vagina de cervix dus niet kan bereiken’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar staat POVIAS/ POVASI Voor?

A

’’ Het staat voor de verschillende onderdelen die we bij het vaginaal onderzoek onderzoeken/ ontdekken/ interpreteren’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar staat de P van POVIAS/ POVASI voor?

A

Portio

  • Verstrijking (‘’ verkorten van de baarmoederhals –> 1 van de 4 tekenen van de baring’’)
    ‘’ Bij staande baarmoedermond kom je nog niet in de baarmoederhals. Dan kom je maar tot de baarmoedermond’’
    ‘’ Verstreken baarmoedermond–> Is U-vormig geworden’’
  • Vorm is anders bij primi- en multipara
    ‘’ Primipara voel je makkelijker en multipara is zachter en moeilijker om gat te vinden’’
  • Consistentie
    (‘’ baarmoedermond is stug (vb. Neus)/ half week (vb. lippen) / week (vb. tong)’’)
  • Lokalisatie
    (‘’ waar is de baarmoederhals gelokaliseerd ten opzichte van de bekken’’)
    ’Je moet de bekkenas (het middelste punt van het bekken) zoeken. Hoe verder in arbeid, hoe meer de baarmoederhals naar het centrale punt komt. Bij een punt, kan het zijn dat deze een beetje naar links of naar rechts ligt. Uiteindelijk is het de bedoeling dat deze centraal komt te liggen’’
  • Interpretaties (‘‘alles samen geeft een interpretatie of de arbeid bezig is en hoe ver de arbeid is gevorderd’’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar staat de O van POVIAS/ POVASI voor?

A

Ontsluiting

  • 0-10 cm

‘’ Bij volledige verstrijking dus opening. Bij geen verstrijking dus geen opening’’

  • Reactie bij contractie
  • Ostium uteri externum versus ostium uteri internum
    ‘’ Kan zijn dat de ostium uteri internum ( opening naar de baarmoeder) gesloten is, maar de Ostium uteri externum (–> opening naar de vagina) wel al open is’’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar staat de V van POVIAS/ POVASI voor?

A
  • Beoordeling (‘’ wel of niet gebroken’’)
  • Kwantiteit (‘’hoeveelheid vruchtwater. Normaal: tussen 500- 1000 ml. Meer dan 2 L polyhydramnion. Minder dan 100 ml : oligohydramnion)
  • Aspect (‘’ hoe ziet dat vruchtwater eruit?. Ziet er helder uit en kunnen vlokjes in zitten (door loslaten vernix (beschermlaag) van baby)’’)
  • Kleur (‘’groene kleur vruchtwater : als baby overtijd gaat, raakt de placenta op, hierdoor krijgt de baby minder zuurstof en dus stress hier komt meconiumhoudend vruchtwater uit (groen water). Hoe meer stoelgang in het vruchtwater komt, hoe dikker dit wordt, uiteindelijk wordt het een soort dik papje’’
  • Geur (‘’zoete weeïge geur. Stinkend  wijst vaak op infectie’’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar staat de I van an POVIAS/ POVASI voor?

A

indaling

‘’Bij je schaambeen begint de indaling. Denk aan handgrepen leopold bij uitwendig onderzoek’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werken de vlakken van Hodge?

A
  • Vlakken van Hodge (H)
  • H1 tot H4
  • H3 = referentiepunt

‘’ Wanneer de baby een niveau aan de bekkeningang zit is het H3-4 cm. Hodge 3 is het startniveau. Dus lager dan hodge 3: H3+.. cm. En hoger dan hodge 3: H3- … cm.
In bijv afrika werken ze niet met de andere vlakken van Hodge, maar alleen met hodge 3. Hierdoor is dit belangrijk om te weten’’

‘’Met vaginaal touche kan je het volgende voelen:
HBBBI = hoofd bewegelijk boven bekken ingang
HBIBI= hoofd bewegelijk in bekken ingang
HVIBI= hoofd vast in bekken ingangt  komt overeen met 1e vlak van Hodge (H1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de referentiepunten van het 1e vlak van Hodge?

A
  • Bovenrand symfyse
  • Promontorium (: bult bij overgang van ruggengraat naar heiligbeen/ sacrum)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de referentiepunten van hodge 2?

A

= Onderrand symfyse. Is evenwijdig met 1e vlak van hodge (en ook de andere vlakken van hodge)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de referentiepunten van hodge 3?

A
  • Spinae ischiadica ( 2 doornige uitsteeksels in de bekken). Ook evenwijdig met andere vlakken. Tussen de 2 doornige uitsteeksels moet de baby. Dit bepaald of de baby vaginaal geboren kan worden. In literatuur is dit niveau 0.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de referentiepunten van hodge 4?

A

os coccygis (staartbeen), loopt weer evenwijdig aan andere hodge vlakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar staat de A van POVIAS/ POVASI voor?

A

Aard voorliggend deel

'’wat voel je?’’
- Deel van foetus in ontsluitingsring
Bekken als doorlaatorgaan

–> Bekkenevaluatie
-Zie lessen Bekken
–> Evaluatie weke baringskanaal
- Consistentie bekkenbodem
- Opsporen van afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar staat de S van POVIAS/ POVASI voor?

A

Stand voorliggend deel
= Plaats van het aanwijspunt ten op zicht van de bekken-as

Aanwijspunten= kleine - en grote fontanel
Grote fontanel –> 4 naden
Kleine fontanel –> 3 naden –> !!!!

= De stand waarin het caput gepresenteerd wordt
= een anatomisch punt op caput van de foetus, die ligging/ houding van de foetus bepaalt.

‘’Kleine fontanel is je anatomisch punt. Die bepaalde de ligging/ houding van de foetus. De kleine fontanel zit op het achterhoofd’’
‘‘Bij een vaginaal onderzoek ga je opzoek naar het kleine fontanel, dit is een driehoekje’’

  • Verschillend per ligging van het kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat observeer je als je de weënactiviteit observeert?

A
  • Klinisch-manueel
  • Observatiecriteria
    –> Frequentie (‘’ contracties in bepaald tijdstip’’)
    –> Duur (‘’ van een contractie’’)
    –> Intensiteit (‘’kan je alleen voelen. Zie je niet in een grafische grafiek’’)
    –> Regelmaat (‘’ is het regelmatig?’’)
  • Grafisch voorstelling
  • Pijnbeleving (‘’ pijn is subjectief’’)
  • Registratie: CTG
17
Q
A