voc 1.1 Flashcards
(48 cards)
1
Q
de tegenstander
A
l’adversaire
2
Q
de gevechtsport
A
l’art martial
3
Q
de voorarm
A
l’avant bras
4
Q
het bovenlichaam
A
le buste
5
Q
de hoofdbreker
A
le casse-tête
6
Q
de inspanning
A
l’effort
7
Q
het evenwicht
A
l’équilibre
8
Q
de competitiedrang
A
l’esprit de compétition
9
Q
het tuinieren
A
le jardinage
10
Q
de hobby
A
le loisir
11
Q
de kuit
A
le mollet
12
Q
het bot
A
l’os
13
Q
het tuidsverdrrijf
A
le passe-temps
14
Q
de behendigheid
A
l’agilité
15
Q
het gewricht
A
l’articulation
16
Q
het zangkoor
A
la chorale
17
Q
de dij
A
la cuisse
18
Q
het raadseltje
A
la devinette
19
Q
het uihoudingsvermogen
A
l’endurance
20
Q
de bil
A
la fesse
21
Q
de heup
A
la hanche
22
Q
de fitness
A
la musculation
23
Q
de nek
A
la nuque
24
Q
de borst
A
la poitrine
25
het nadenken
la réflexion
26
de kick
la sensation fort
27
gaan liggen
s'allonger
28
aanbrengen
appliquer
29
steunen op
s'appuyer sur
30
samentrekken
contracter
31
naaien
coudre
32
zich uitleven
se défouler
33
spreiden
écarter
34
zich uitrekken
s'étirer
35
aanhouden
maintenir
36
spieren versterken
se musculer
37
zich buigen
se pencher
38
plooien
plier
39
opspannen
serrer
40
opheffen
soulever
41
strekken
tendre
42
breien
tricoter
43
gehurkt
accroupi
44
doeltreffend
afficace
45
nauwkeurig
méticuleux
46
haken
fair du crochet
47
een instrument bespelen
jouer d'un instrument
48
een uitdaging aangaan
relever le défi
