voc 1.2 Flashcards
(43 cards)
1
Q
de vrijwilliger
A
le bénévole
2
Q
de gift
A
le don
3
Q
de inzet
A
l’enjeu
4
Q
de middelen
A
les moyens
5
Q
het doel
A
l’objectief
6
Q
het weeshuis
A
l’orphelinat
7
Q
het ontwikkelingsland
A
le pays en voie de déeloppement
8
Q
de dakloze
A
le sans-abri
9
Q
de dakloze
A
le S.D.F
10
Q
de vrijwilliger
A
le volontaire
11
Q
de vereneging
A
l’association
12
Q
het goede doel
A
la bonne cause
13
Q
de leefomstandigheden
A
les conditions de vie
14
Q
de waardigheid
A
la dignité
15
Q
de vrijgevigheid
A
la générosité
16
Q
de strijd
A
la lutte
17
Q
de susbidie
A
la subvention
18
Q
de waarde
A
la valeur
19
Q
handelen
A
agir
20
Q
inzamelen
A
collecter
21
Q
bestrijden
A
combattre
22
Q
bijdragen tot
A
contribuer à
23
Q
zich inzetten
A
s’engager
24
Q
uitsluiten
A
exclure
25
leiden toto
mener á
26
zich mobiliseren
se mobiliser
27
zich voeden
se nourrir
28
inzazmelen
récolter
29
steunen
soutenir
30
toegankelijk
accessible
31
kansarm
défavorisé
32
minder begoed
démuni
33
menslievend
humanitaire
34
arm
précarisé
35
kwetsbaar
vulnérable
36
ter hulp komen
venir en aide
37
een strijd voeren
mener un combat
38
links laten liggen
laisser de côté
39
in nood
en détresse
40
ten oordele van
en faveur de
41
levensnooddzakelijk
de première nécissité
42
op touw zetten
mettre sur pied
43
ten voordele van
au profit de
