voc actif 3 Flashcards
(32 cards)
1
Q
de kleur, kleurschakering
A
le coloris
2
Q
het vooroordeel
A
le préjugé
3
Q
het stereotype
A
le stéréotype
4
Q
de bijnaam
A
le surnom
5
Q
het uiterlijk
A
(f) l’apparence physique
6
Q
de grap
A
la blague
7
Q
het zelfvertrouwen
A
la confiance en soi
8
Q
het verschil
A
la différence
9
Q
de belediging, het scheldwoord
A
(f) l’insulte
10
Q
de sexuele geaardheid
A
(f) l’orientation sexuelle
11
Q
de gevoeligheid
A
la sensibilité
12
Q
efficient
A
efficace
13
Q
grof, lomp
A
grossier
14
Q
handig
A
habile
15
Q
(on)handig
A
(mal)droit
16
Q
machtig, krachtig
A
puissant
17
Q
weerzinwekkend
A
repoussant
18
Q
sexistisch
A
sexiste
19
Q
zorgzaam
A
soigneux
20
Q
spontaan
A
spotané
21
Q
kwetsend
A
vexant
22
Q
instorten
A
s’écrouler
23
Q
mooier maken
A
embellir
24
Q
omvatten, betrekken
A
englober
25
terughalen, opnieuw gebruiken
récupérer
26
doen ontstaan, oproepen
susciter
27
werkloos zijn
être au chômage
28
een beroep doen op
faire appel à
29
aanstoot geven
faire scandale
30
er aan wennen
s’y faire
31
zich goed in zijn vel voelen
se sentir bien dans sa peau
32
de gulden middenweg vinden
trouver le juste milieu