Voc. Caput 10, Tekst 3: Coriolanus Deel 1 Flashcards
(38 cards)
1
Q
Tum
A
Bijwoord
Dan, toen, op dat moment
2
Q
Ad
A
+ acc.
Naar, (tot) bij
3
Q
Mater
A
Matris
Moeder
4
Q
-que
A
Voegwoord
En
5
Q
Uxor
A
Uxoris
Vrouw, echtgenote
6
Q
Is
A
Ea, id
Die, dat, hij, zij, het
7
Q
Persuadere
A
Persuadeo, persuasi, persuasum + dat.(datief?)
Overtuigen
8
Q
Ut
A
+ conj.(conjuctief)
Voegwoord
Opdat, om te , dat, zodat
9
Q
Et
A
Voegwoord
En, ook
10
Q
Magnus
A
Magna, magnum
Groot
11
Q
Natus
A
Natus
Geboorte, leeftijd
12
Q
Mulier
A
Mulieris
Vrouw
13
Q
Duo
A
Duae, duo
Telwoord
Twee
14
Q
Parvus
A
Parva, parvum
Klein
15
Q
Ferre
A
Fero, tuli, latum
Dragen, brengen, vertellen
16
Q
Filius
A
Filii
Zoon
17
Q
In
A
•+ acc.
Naar, tegen
•+ abl.
In, op
18
Q
Castra
A
Castrorum
Legerkamp
19
Q
Hostis
A
Hostis (m.)
Vijand
20
Q
Ire
A
Eo, ii, itum
Gaan
21
Q
Ubi
A
+ ind.
Voegwoord
Toen, zodra
22
Q
Venire
A
Venio, veni, ventum
Komen
23
Q
Qui
A
Quae, quod
Betr. Vnw
Die, dat
24
Q
Inter
A
+ acc.
Tussen, tijdens
25
Ceterus
Cetera, ceterum
Overig
26
Femina
Feminae
Vrouw
27
Cognoscere
Cognosco, cognovi, cognitum
Herkennen, leren kennen, vernemen
28
Nisi
Voegwoord
Tenzij, indien niet
29
Oculus
Oculi
Oog
30
Ego
Mei
Persoonlijk voornaamwoord
Ik
31
Tuus
Tua, tuum
Bezittelijk voornaamwoord
Jouw
32
Coniunx
Coniugis (m/v)
Echtgenoot, echtgenote
33
Liberi
Liberorum
Kinderen
34
Adesse
Adsum, affui, /
Aanwezig zijn, helpen
35
Cum
+ conjunctief
Voegwoord
Toen, omdat, hoewel
36
Dicere
Dico, dixi, dictum
Zeggen, spreken, noemen
37
Sinere
Sino, sivi, situm
Toelaten
38
Scire
Scio, scivi, scitum
Weten
