voc. Kerstexamen Flashcards
(116 cards)
1
Q
caféterras
A
der Biergarten, Biergärten
2
Q
heuvel
A
der Hügel
3
Q
park
A
der Park(s)
4
Q
meer
A
der See(n)
5
Q
wandeling
A
der Spaziergang, Spaziergänge
6
Q
toren
A
der Turm, Türme
7
Q
bos
A
der Wald, Wälder
8
Q
architectuur
A
die Architektur
9
Q
tentoonstelling
A
die Ausstellung(en)
10
Q
kraampje
A
die Bude(n)
11
Q
geschiedenis
A
die Geschichte
12
Q
cultuur
A
die Kultur(en)
13
Q
bezienswaardigheid
A
die Sehenswürdigkeit(en)
14
Q
evenement
A
die Veranstaltung(en)
15
Q
aanbod
A
das Angebot
16
Q
stadhuis
A
das Rathaus
17
Q
centrum
A
das Zentrum, Zentren
18
Q
economisch centrum
A
das Wirtschaftszentrum
19
Q
optreden
A
auftreten
20
Q
gadeslaan
A
beobachten
21
Q
zich ontspannen
A
sich erholen
22
Q
plaatsvinden
A
stattfinden
23
Q
verwijderd
A
entfernt
24
Q
bezoeker
A
der Besucher
25
file
der Stau(s)
26
achtbaan
die Achterbahn(en)
27
attractie
die Attraktion(en)
28
spookhuis
die Geisterbahn(en)
29
huwelijk
die Hochzeit(en)
30
klederdracht
die Trachtenkleidung
31
weide
die Wiese(n)
32
pretparkattractie
das Fahrgeschäft(e)
33
feest
das Fest(e)
34
terrein
das Gelände
35
draaimolen
das Karussell(s/e)
36
jurk
das Kleid(er)
37
reuzenrad
das Riesenrad, Riesenräder
38
tent
das Zelt(e)
39
trouwen met
heiraten
40
inwoner
der Einwohner
41
vooruitgang
der Fortschritt(e)
42
wetenschappelijk onderzoek
die Forschung
43
ligging
die Lage
44
mentaliteit
die Mentalität(en)
45
traditie
die Tradition(en)
46
deelstaat
das Bundesland, Bundesländer
47
kasteel
das Schloss, Schlösser
48
onderneming/firma
das Unternehmen
49
ernstig
ernst
50
trots
stolz
51
buitenlander
der Ausländer
52
stoet/optocht
der Umzug, Umzüge
53
autosnelweg
die Autobahn(en)
54
snelheid
die Geschwindigkeit(en)
55
thuisland
die Heimat
56
aardappel
die Kartoffel(n)
57
keuken
die Küche(n)
58
cliché
das Klischee(s)
59
snelheidsbeperking
das Tempolimit(s)
60
vooroordeel
das Vorurteil(e)
61
opgroeien
aufwachsen
62
trekken
ziehen
63
gast
der Gast, Gäste
64
nagerecht
der Nachtisch
65
hesp
der Schinken
66
deeg
der Teig
67
voorgerecht
die Vorspeise(n)
68
dessert
das Dessert(s)
69
gerecht
das Gericht(e)
70
hoofdgerecht
Hauptgericht(e)
71
drankje
das Getränk(e)
72
levensmiddel
das Lebensmittel
73
fooi
das Trinkgeld(er)
74
frieten
die Pommes
75
bestellen
bestellen
76
smaken
schmecken
77
betalen
zahlen
78
apart
getrennt
79
meteen
gleich/sofort
80
samen
zusammen
81
uitstapje
die Ausflug, Ausflüge
82
domkerk
der Dom(e)
83
luchthaven
der Flughafen, Flughäfen
84
plaats
der Ort(e)
85
wolkenkrabber
der Wolkenkratzer
86
historisch centrum
die Altstadt
87
stemming/sfeer
die Atmosphäre
88
steegje
die Gasse(n)
89
eiland
die Insel(n)
90
mengeling
die Mischung(en)
91
citytrip
die Städtereise(n)
92
vakwerkhuis
das Fachwerkhaus, Fachwerkhäuser
93
gebouw
das Gebäude
94
middeleeuwen
das Mittelalter
95
reisdoel
das Reiseziel(e)
96
oever
das Ufer
97
wijk
das Viertel
98
kenmerken gebouw/symbool
das Wahrzeichen
99
gezellig
gemütlich
100
bezoeker
der Besucher
101
voorwerp
der Gegenstand
102
tentoonstelling
die Ausstellung(en)
103
buste
die Büste(n)
104
rondleiding
die Führung(en)
105
kunst
die Kunst
106
masker
die Maske(n)
107
collectie/verzameling
die Sammlung(en)
108
beeld(houwwerk)
die Skulptur(en)
109
tekening
die Zeichnung(en)
110
schilderij
das Gemälde
111
manuscript
das Manuskript
112
museum
das Museum/ Museen
113
aantrekken
anziehen
114
bezoeken
besuchen
115
bijleren
dazulernen
116
zich interesseren voor
sich interessieren für
