vocab 101-150 Flashcards
(50 cards)
1
Q
corpulent
A
zwaarlijvig
2
Q
coup
A
staatsgreep door militairen
3
Q
cumulatie
A
opeenhoping van fucnties, straffen …
4
Q
cumuleren
A
functies opstapelen / combineren
5
Q
decadent
A
moreel vervallen
6
Q
decent
A
fatsoenlijk
7
Q
deficit
A
begrotingstekort
8
Q
delict
A
misdrijf
9
Q
deliquent
A
pleger van een strafbaar feit
10
Q
demagogie
A
volksmisleiding
11
Q
demogoog
A
volksmisleider
12
Q
desavoueren
A
niet erkennen
13
Q
detineren
A
gevangen houden
14
Q
diagnose
A
vaststeliing van een ziekt vaniut de verschijnselen
15
Q
discrepantie
A
tegenstrijdigheid
16
Q
dissident
A
andersdenkende inzake politiek
17
Q
distantiëren, zich
A
afstand nemen in figuurlijke zin
18
Q
dotatie
A
schenking
19
Q
draconisch
A
heel streng
20
Q
dubies
A
twifelachtig in negatieve zin
21
Q
eclatant
A
schitterend
22
Q
egaliseren
A
effenen
23
Q
elan
A
bezieldheid
24
Q
electoraal
A
de verkiezingen betreffend
25
embargo
verhindering van vrij interantionaal handelsverkeer
26
embonpoint
gezetheid
27
eminent
voortreffelijk
28
encanailleren, zich
zich inlaten met mensen van bedenkelijk niveau
29
entourage
omgeving van mensen
30
epicentrum
aardebevingscentrum
31
epigoon
zwakke navolger van oorspronkelijk kunstenaar, filosoof etc
32
ersatz
vervangingsmiddel
33
erudiet
een grote kennis bezittend en getuigend van smaak en kritische zin
34
escaleren
uit de hand lopen
35
euforie
extreem gevoel van vreugde
36
euforisch
overdreven opgewekt
37
excentriek
zonderling
38
excessief
overmatig
39
exhibitionist
iemand die met zijn geslachtsdelen te koop loopt
40
exotisch
zoals men vindt in verre, vreemde landen met de nadruk op charme en geheimzinnigheid
41
expatriëren
uit het land zetten
42
expliciet
uitdrukkelijk
43
exposé
uiteenzetting
44
extase
verrukking
45
extatsich
buiten zichzelf van verrukking
46
extravagant
buitensporig
47
extravert
open van karakter
48
fabuleus
onwaarschijnlijk
49
facet
aspect
50
faciliteit
tegemoetkoming