Vocabulaire actif: Tour 4, Etape 2 Flashcards
(43 cards)
1
Q
Een toegang
A
Un accès
2
Q
Een zoekertje
A
Une annonce
3
Q
Een verzekering
A
Une assurance
4
Q
De mond-tot-mondreclame
A
Le bouche-à-oreille
5
Q
Een kakkerlak
A
Un cafard
6
Q
Een last
A
Une charge
7
Q
Een medehuurder
A
Un colocataire
8
Q
Het samenwonen
A
La colocation
9
Q
Een huurcontract
A
Un contrat de location
10
Q
A
10
Q
Een kost
A
Un cout
11
Q
Een ontsmetting
A
Une désinfection
12
Q
Een (water)lek
A
Une fuite (d’eau)
13
Q
Een huurder
A
Un locataire
14
Q
Een huur
A
Un loyer
15
Q
De schimmel
A
Le moisi
16
Q
Een prik, insectenbeet
A
Une piqure (d’insecte)
17
Q
Een eigenaar
A
Un propriétaire
18
Q
Een bedwants
A
Une punaise de lit
19
Q
Een wijk
A
Un quartier
20
Q
Gemeenschappelijk
A
Commun(e)
21
Q
Beschikbaar
A
Disponible
22
Q
Onberispelijk
A
Impeccable
23
Q
Licht
A
Lumineux
24
gedeeld
Partagé
25
Dichtbij
Proche (de)
26
Gerenoveerd
Rénové(e)
27
Dringend
Urgent
28
Omvatten
Comprendre
29
Jeuken
Démanger
30
(ver)huren
Louer
31
Weigeren
Refuser
32
Onder elkaar verdelen
Se répartir
33
Oplossen
Résoudre
34
Vertrouwen hebben in
Avoir confiance en
35
Uitgerust zijn
être équipé(e)
36
Zich bevinden
être situé(e)
37
Kennismaken met
Faire la connaissance de
38
Een blik werpen op
Jeter un coup d'oeil sur
39
Interesse tonen in
Porter de l'intérët à
40
Op de eerste verdieping
Au premier étage
41
Op de benedenverdieping
Au rez-de-chaussée
42
Zo snel mogelijk
Aussi vite que possible