Vocabulaire Tour 3 etape 1: vocabulaire actif Flashcards
(48 cards)
1
Q
Een abonnement
A
Un abonnement
2
Q
Een antivirusprogramma
A
Un antivirus
3
Q
Een databank
A
Une base de données
4
Q
Een knop
A
Un bouton
5
Q
Een maker, ontwerper
A
Un créateur/une créatrice
6
Q
Een creatie
A
Une création
7
Q
Een context
A
Un contexte
8
Q
Een cursor
A
Un curseur
9
Q
Een vraag, aanvraag
A
Une demande
10
Q
Een document
A
Un document
11
Q
Een gegeven
A
Une donnée
12
Q
Een map
A
Un dossier
13
Q
Een evolutie
A
Une évolution
14
Q
Een spellingsfout
A
Une faute d’orthographe
15
Q
De informatica
A
L’informatique
16
Q
Een inschrijving
A
Une inscription
17
Q
De artificiële intelligentie (AI)
A
L’intelligence artificielle
18
Q
Het internet
A
L’internet
19
Q
Vertaalsoftware
A
Un logiciel de traduction
20
Q
Een menu
A
Un menu
21
Q
Een menu
A
Un menu
22
Q
Een modem
A
Un modem
23
Q
Een zoekrobot
A
Un monteur de recherche
24
Q
Een mogelijkheid
A
Une possibilité
25
Een netwerk
Un réseau
26
Een (technologische) revolutie
Une révolution (technologique)
27
Een robot
Un robot
28
Een server
Un serveur
29
Een smartphone
Un smartphone
30
Een (automatische) vertaler
Un traducteur (automatique)
31
De (automatische) vertaling
La traduction (automatique)
32
Een gebruik
Une utilisation
33
Een digitale vergadering
Une visioconférence
34
Menselijk
Humain(e)
35
Digitaal
Numérique
36
Zich abonneren
S'abonner
37
Toepassen
Appliquer
38
Automatiseren
Automatiser
39
(Een vraag) versturen
Envoyer ( une demande)
40
Nabootsen
Imiter
41
Digitaliseren
Numériser
42
Programmeren
Programmer
43
Vervangen
Remplacer
44
Bewaren
Sauvegarder
45
Vertalen
Traduire
46
De computer opstarten
Démarrer l'ordinateur
47
Een opdracht geven
Donner une commande
48
In staat zijn om
être capable de
