vocabularium latijn p.20 Flashcards
Pagina 20 (31 cards)
1
Q
arma
A
armorum o mv de wapens
2
Q
castra
A
castrorum o mv het kamp
3
Q
parentes
A
parentum m mv de ouders
4
Q
fieri
A
fio worden gebeuren gemaakt worden
5
Q
ire
A
eo gaan
6
Q
abire
A
abeo weggaan
7
Q
adire
A
adeo gaan naar bezoeken
8
Q
exire
A
exeo buitengaan eindigen
9
Q
inire
A
ineo binnen gaan beginnen
10
Q
praeterire
A
praetereo voorbij gaan
11
Q
redire
A
redeo terug keren
12
Q
transire
A
transeo oversteken
13
Q
silva
A
silvae v het bos
14
Q
vita
A
vitae v het leven
15
Q
leo
A
leonis m de leeuw
16
Q
pars
A
partis v het deel de kant
17
Q
necare
A
neco vermoorden
18
Q
pugnare
A
pugno vechten
19
Q
tacere
A
taceo zwijgen
20
Q
tenere
A
teneo vasthouden
21
Q
Quare?
A
bijwoord waarom
22
Q
ante
A
bijwoord vroeger
23
Q
cottidie
A
bijwoord dagelijks
24
Q
cras
A
bijwoord morgen
25
heri
bijwoord gisteren
26
hodie
bijwoord vandaag
27
mane
bijwoord 's morgens
28
post
bijwoord later
29
30
postero die
de volgende dag
31
quodam die
op een dag